Perfecte versies van liedjes zijn saai en zielloos, hoor ik mensen soms zeggen. Het zijn mensen die de puurheid willen vinden, concerten bezoeken, LP’s luisteren en houden van het kraken daarin, het net niet zuivere. Met hun trefzekere muzikale visie kijken ze het songfestival en vellen hun oordeel over ieder live optreden: het was óf raak, óf een hopeloos gemis van autotune. Ik knik, zeg dat ze gelijk hebben. En van binnen knaagt mijn heimwee; dit liedje vond ik zo mooi in de studioversie. Mag ik alsjeblieft terug naar die verzonnen perfectie?
Elk jaar verzamel ik de liedjes. Een voor een druppelen ze binnen uit alle uithoeken van Europa. Sommige werden gewoon zonder competitie geselecteerd, andere wonnen de voorronde in eigen land. Wie in dat laatste geval het nummer alleen nog maar live had gedaan, duikt vroeg of laat de studio in. Dat is vaste prik voor elke deelnemer: een perfecte versie maken.
Heel af en toe gebeurt dat niet. Micha Marah, de Belgische deelnemer van 1979, was het zo niet eens met het lied dat ze moest zingen, dat haar weerzin haar tot een gedeeld laatste plek bracht. Ze weigerde het nummer op te nemen in de studio. Elf jaar later zong de eveneens Belgische Philippe Lafontaine het tedere ‘Macédomienne’. Hij wilde dit lied, dat hij schreef voor zijn geliefde, aanvankelijk alleen maar live brengen, om de puurheid niet te verliezen. Uiteindelijk ging hij toch overstag en volgde een studio-opname, maar daarvan mochten slechts vijfhonderd exemplaren worden verspreid.
Het doel van de studiosessie is fascinerend: volmaaktheid maken, in een geïsoleerde ruimte, een vacuüm, met autotune en walls of sound, waar de buitenwereld niet bestaat – niet de werkelijkheid opnemen dus, maar fictie. Sowieso al een wonderlijke keuze, in het licht van een festival waar alles draait om de live uitvoering van een liedje. Dan heb je niets aan het kunstmatig samengestelde lied. Geen mens is perfect, maar als je hebt gedaan alsof, en alles komt toch uit, volgt doorgaans een roemloze aftocht in de halve finale. Wat live niet goed was, belandt in een hoekje op YouTube en wordt vergeten.
Maar wat dan nog overblijft, is de studioversie. Die was niet slecht – daar was-ie voor gemaakt, om niet slecht te zijn. En juist om die reden staan ze nog in mijn afspeellijst. Juist de studioversies, de suggesties van alles wat had kunnen zijn, worden telkens mijn vertrouwde muziek. Ik draai ze, eindeloos, ik voel me thuis in hun verzonnen perfectie.
Micha Marah vond een studio-opname een onverdiend compliment voor een slecht lied. Philippe Lafontaine zag het als een ontheiliging – die woorden leg ik hem in de mond, maar ik denk dat dat was wat hij bedoelde.
Ik had hem willen zeggen: wees niet bang, het is geen ontheiliging. Het is het tegenovergestelde – althans, bij mij. Want ik ben geen muzikant. Ik heb geen geoefend oor. Ik ben alleen een romanticus en fantast, een kind van de eeuw van maakbaarheid. Als een blok val ik voor het plastic, het verbluffende theater van de studio, de special effects, het bedachte verhaal. Als een blok val ik voor de studioversies.
En daarom deze ode. Aan al die perfecte liedjes, in mijn playlist van niet ingeloste beloftes. De maakbare liedjes, gezongen door de maakbare mens. Ik speel ze af als ik mijn eigen verhalen moet schrijven. Die liedjes hebben geen werkelijkheid nodig, geen live optreden, geen zanger met rafelrandjes. Ze zijn alles wat ik nodig heb om in te geloven. Ze zijn mijn perfecte fictie.