WATERLOO

De bekendste Eurovisie-Waterloo is natuurlijk Waterloo van Abba, het lied dat in 1974 won en het festival op z’n kop zette. Maar er is nog een Waterloo: de schuilnaam van de Oostenrijkse zanger Hansi Kreuzmayer (1945). Als de helft van het duo Waterloo & Robinson zong hij in 1976 My little world naar een vijfde plaats.

Vijf jaar later begon Waterloo aan een solocarrière, en aan het begin van de jaren negentig verbleef hij een tijdje bij de Lakota-indianen. Dat veranderde zijn leven. Toen hij daarna tijdens de Karl-May-Festspielen Winnetou speelde kwam hij ook nog eens zijn derde vrouw, de liefde van zijn leven, tegen.

In 2009 verscheen het boek Waterloo – Das geheime Wissen der Lakota (‘De geheime kennis van de Lakota’s’), met als ondertitel Die 7 Wege zu einem besseren Leben (‘De zeven wegen naar een beter leven’). Het boek werd geschreven door Indianenkenner Thomas Jeier, maar hij deed het in naam van Waterloo – zanger-indiaan uit Oostenrijk.

 

DE GEHEIME KENNIS

De titel, de ondertitel en de aanprijzing op de achterkant (‘Met dit boek leert u de oude wijsheden van de Lakota-indianen kennen en ze ook te gebruiken, zodat u een gelukkiger en meer tevreden leven zult kunnen leiden’) doen behoorlijk pretentieus aan. Ze zetten ons bovendien op het verkeerde been: wie het boek leest krijgt eerder een aardige, toegankelijke indruk van wat de Lakota-indianen na probeerden te leven. Daarnaast geeft Waterloo wat tips, maar die zijn vooral bescheiden. Een zelfhulpboek is het niet – maar goed ook, misschien.

Het boek begint met een inleiding van Walk-in-Beauty – een Apache-Indiaan die boeken schreef over de geschiedenis van zijn volk. Toen hij Oostenrijk bezocht leerde hij Waterloo kennen. Hij schrijft: ‘Aanvankelijk was het niet zo makkelijk voor mij om een Oostenrijker als Indiaan te accepteren. Witte mensen die zich als Indianen verkleden hebben onze cultuur uitgebuit en vooral met films veel geld verdiend. Maar toen kwam ik erachter dat Waterloo zich heel serieus in onze cultuur verdiept heeft en werkelijk om mijn volk geeft.’

Daarna is de opzet helder. De Lakota-indianen kennen vier basisdeugden en drie ‘gewone’ deugden die in zeven hoofdstukken een voor een besproken worden. Eerst via een ‘algemene’ uitleg, dan door het navertellen van een of meerdere Lakota-legendes en ten slotte met een toelichting van Waterloo: hoe past hij de betreffende deugd in zijn eigen leven toe

EERSTE BASISDEUGD: VRIJGEVIGHEID

De Lakota’s doen niet aan vererven, want: ‘Een succesvol jager herkent men aan het uitdelen van cadeaus’. Als iemand sterft wordt dat wat hij bezit door de familie weggeven. Tijdens ‘Pow-wows’ (gezelschapsfeesten) wordt soms een ‘Give-Away’ gehouden, een ceremonie met een eigen ‘Weggeefdans’.

Waterloo zegt: ‘Toegegeven, ik doneer ook niet alles wat ik bezit aan de buren. Maar ik probeer mezelf steeds aan de eerste Deugd van de Lakota’s te herinneren: ik treed achtentwintig keer per jaar op in SOS-Kinderdorpen. Daar word ik beloond met lachende kindergezichten en kindertekeningen – de meesten tekenen me als indiaan.’

TWEEDE BASISDEUGD: STANDVASTIGHEID

In dit hoofdstuk gaat het voor de eerste keer over de veldslag van 1876. Hoewel de Indianen uiteindelijk de strijd tegen ‘de witte man’ moeten opgeven (met enorme verliezen), was er die ene overwinning: hoofdman Crazy Horse hakte met een verenigde groep krijgers van Lakota-, Cheyenne- en Arapaho-strijders de zevende cavalerie in de pan. Daarna volgde de wraak: bij Wounded Knee werden 200 Indianen, waaronder veel vrouwen en kinderen opgejaagd en vermoord.
Vóór de oorlogen met de kolonisten betekende ‘standvastigheid’ bij de Lakota’s het verdragen van de luimen van de natuur, het zich verdedigen tegen vijandelijke stammen en het zo dapper mogelijk jagen op bijvoorbeeld buffels. Daarná heeft die standvastigheid vooral moeten blijken uit het doen overleven van de eigen taal en cultuur, zelfs in tijden van actieve assimilatiepolitiek en het verspreiden van Indianenkinderen over diverse ‘witte’ scholen.

Waterloo licht toe dat de basisdeugd ook gezien moet worden als ‘consequent zijn, geduld hebben, uithoudingsvermogen.’ Maar in het opvoeden van zijn vijf kinderen is hij daar, naar eigen zeggen, niet zo goed geweest: dat ging hun moeder beter af. Ook financieel was hij nooit sterk. Wel, zegt hij, als het gaat om het verdedigen van zijn idealen: ‘Ik was, ben en zal altijd een mens zijn die van alle mensen houdt, ongeacht hun herkomst, huidskleur of religieuze of politieke opvatting. Ik spreek me openlijk uit tegen racisme en vreemdelingenhaat.’

DERDE BASISDEUGD: DAPPERHEID

De Lakota-indianen beschouwden strijd en oorlog als een belangrijk onderdeel van hun leven. Er werd daarbij ook gemoord en gescalpeerd. Maar, zegt de auteur, ‘scalps waren niet erg belangrijk. Ook het van verre afstand iemand doden stond niet hoog aangeschreven. Dapperheid kon bewezen worden met een mes of een strijdbijl, en niet met geweer of pijl en boog. Uitzonderlijke dappere krijgers zagen zelfs helemaal af van het gebruik van “laffe” wapens.’

Waterloo vertaalt de derde basisdeugd naar ‘burgermoed’.  Hij vertelt van een treinreis waarbij een opgeschoten jongen een oudere man lastigviel. Een andere jongen kwam voor de man op. Waterloo/Hansi betreurt nog altijd dat hij zelf te lang aarzelde om in te grijpen.

Verder geeft hij aan dat burgermoed vooral betoond wordt door mensen die ongeneeslijk ziek zijn, door mantelzorgers, door metaalarbeiders die fysiek zwaar werk verrichten, door mensen die aan depressies lijden. En, zegt hij, ‘is het jongetje dat helemaal alleen naar de kelder gaat, en daarmee zijn angst voor het donker overwint, soms niet dapper?’

VIERDE BASISDEUGD: WIJSHEID

Bij de Lakota-Indianen worden ouderen gezien als degenen die ‘na een lang leven vol successen en teleurstellingen’ eindelijk toegerust zijn om het onderscheid tussen goed en kwaad te kennen en in het verwarrende labyrint van het leven de juiste weg te zien. Om die reden bestond er dus geen ‘erfopvolging’ voor de kinderen van een hoofdman: want waarom zouden zij, alleen omdat ze familie zijn, daarvoor geschikt zijn? De nieuwe hoofdman moest de vier basisdeugden in zich verenigen én ervan blijk geven dat hij bij beslissingen enkel aan zijn volk dacht en niet aan zichzelf.

Waterloo, inmiddels ook zelf grijsgelokt, schrijft: ‘De witharige [grijs geworden] mannen en vrouwen werden, omdat ze te zwak geworden waren om een paard te berijden, niet bespot. Ze werden niet als onmondige kinderen behandeld en er bestonden geen bejaarden- en verpleeghuizen.’

DRIE BIJ-DEUGDEN: LIEFDE, RESPECT EN BESCHEIDENHEID

God heet bij de Lakota’s Wakan tanka. En de liefde is zijn geschenk. De auteur vertelt in het liefdeshoofdstuk van de verleidingsrituelen van de Indianen, die vooral van respect voor de vrouw getuigen: een strijder bespeelt dagenlang een liefdesfluit en gaat dan voor de tipi van zijn beminde met een kleurig kleed staan wachten – en wachten, en wachten. Tot zij, hopelijk, een keer naar buiten komt en zich onder het kleed laat trekken. Als zij daarvan niet gediend is druipt de aanbidder af. Overigens hóéfde dat ritueel niet gevolgd te worden. Ook niet-getrouwde stellen en homoseksuele stellen droegen bij, zoals men geloofde, aan het ‘evenwicht van de samenleving’.

Over ‘respect’ geven de auteurs aan dat het bij de ‘witte mens’ vaak verward wordt met ‘gehoorzaamheid’. Terwijl het eerder gaat om het waarde toekennen aan wijze, zwakke of onschuldige mensen. Ook aan dieren trouwens: als een Lakota-Indiaan een bizon doodde, dan verontschuldigde hij zich bij het dier. ‘Jij moest sterven om mij in leven te houden, net zoals ik ooit als voedsel zal dienen voor de wormen en de kevers.’

Krijgers die terugkwamen van de strijd en daarover begonnen op te scheppen werden als verwerpelijk gezien. En als er dan toch van heldendaden verteld moest worden, dan waren daar strenge wetten voor: het moest door een tweede krijger bekrachtigd worden én het verhaal mocht maar één keer verteld worden.

HEILIGE CLOWN

Als een Indianenkrijger uitverkoren werd om toch over zijn uitzonderlijke moed én zijn uitzonderlijke bescheidenheid te vertellen, dan kon hij een Heyoka worden: een Heilige Clown. Een Heyoka moest vervolgens het tegengestelde doen van wat hij bedoelde. Hij zei nee als hij ja wilde zeggen, ging omgekeerd op een paard zitten, en vertelden hoe ongelooflijk laf en bang hij tijdens de gevechten geweest was.

Hoe dat precies met Waterloo zit – qua bescheidenheid en het zijn van een heilige clown – wordt niet geheel duidelijk in het boek. Hij zegt aan de ene kant: ‘Als mensen me op straat herkennen, omdat ik de laatste tijd nogal veel op televisie ben, dan verheug ik me, samen met hen, maar ik word er niet blasé van. Hoogstens ben ik dankbaar dat ik opnieuw een interessant mens heb leren kennen.’ Maar aan de andere kant besluit hij het boek met: ‘Laten we eerlijk zijn: Indianen zoals Winnetou bestaan niet. Niet bij de Apachen, en ook niet bij een andere stam. Zo edel als hij kunnen we niet zijn – maar: we kunnen het proberen.’

Das geheime Wissen der Lakota is daarmee misschien geen ‘geheime bron van wijsheid’, maar wel een sympathiek boek, waarin we de deugden van de Indianen tóch naast die uit onze eigen ‘Little World’ leggen. En dat kan nooit kwaad.

 


DAS GEHEIME WISSEN DER LAKOTA
Waterloo, Thomas Jeier
Ueberreuter Verlag, Wenen, 2009
152 bladzijden
Duits