De Eurovisiedeelname van Liliane Saint-Pierre is de navel van haar loopbaan. Ervóór had ze, als jong meisje, een Nederlandstalige, Duitstalige en een Franstalige carrière, erná had ze dance-achtige hits en zong ze teksten die impact maakten. Een gesprek met Liliane Saint-Pierre is een reis door de tijd, met tussenstops bij Soldiers of love en Sacha, een gesprek over verantwoordelijkheden en verdriet. 

Hoe begon uw Eurovisiedeelname in 1987? Werd u gevraagd?
Eigenlijk begon dat een paar jaar eerder al. Toen leerde ik Marc Hoyois kennen, die later mijn man werd. Hij was ook muzikant en we voelden ons heel sterk bij elkaar betrokken, in alles. Ik dacht: vanaf nu wil ik alleen nog maar dingen doen waar ik voor honderd procent achter sta, anders doe ik ze niet meer. En het begon ook met Marc de Coen, die ik van vroeger kende. Hij zei eind 1986: ‘Volgend jaar is er een selectie voor Eurosong. Zou je dat willen doen?’ Ik zei: ‘Ja, als jij denkt dat dat goed is gaan we ervoor. Maar alleen als het met een goed nummer is.’ Ik kreeg liedjes toegestuurd, maar er was niks bij waarvan ik dacht: wow, dat is het nu, zeg. Toen zei Marc de Coen tegen mij: ‘Liliane, probeer zelf iets, je hebt dat in het verleden al eens gedaan.’ Ik twijfelde, maar hij zei: denk toch maar eens na. En toen kreeg ik eigenlijk meteen al het idee van Soldiers of love. Ik keek naar het journaal en het was weer miserie tot en met. Dat werden de beginzinnen van het lied: ‘Een nieuwe dag, een nieuw schandaal, we zien geweld op het journaal…’

Voelde u meteen, nadat ook de muziek geschreven was: dit is een goed nummer?
Dat wel, maar je blijft onzeker. Het hangt toch af van wat de mensen vinden. Maar ik voelde me er wel heel goed mee. Dat is het belangrijkste.

U heeft twee keer eerder meegedaan aan songfestivalvoorrondes. Lag dat toen anders?
In 1978 deed ik mee aan de selectie in Luxemburg. Maar dat zit nu ver weg, zeg. Met Mélodie. Vond ik eigenlijk wel een mooi nummer hoor. Ik was toen niet zo heel gedreven bezig met het idee om Luxemburg te gaan vertegenwoordigen. Ze vroegen het en ik dacht: ja goed, ik wil dat wel een keer doen. Had het gelukt, waarom niet, hè? En in het Frans, waarom niet, hè? Maar goed, de meisjes van Baccara deden ook mee, en die waren in die tijd heel populair.

In 1981 zong u Brussel, voor de Vlaamse preselectie.
Mijn toenmalige manager zei: ‘Waarom schrijf je je niet in voor Eurosong?’ Ik zei: ‘Pfff, ja, maar ik heb nog geen nummer.’ Sergeo Popovski, met wie ik getoerd had, liet me Bruxelles horen en ik zei: ‘Dat klinkt niet slecht, hè.’ Iemand heeft daar toen rap een Nederlandse tekst op gemaakt. We hadden nog tien dagen om het in te sturen, dus ik zong dat vlug in. En echt waar, op achttien december, mijn verjaardag, staat er iemand met een telegram. Die geeft mij dat af, en daar stond: u bent geselecteerd voor Eurosong. Ik zei: ‘Het is niet waar, hè?’ Maar vanaf dat moment werd ik ambitieus. We gaan dat goed doen!

U hebt weleens gezegd dat u niet zoveel meer met dat liedje hebt.
Ik vond het tekstueel eigenlijk niet zo heel sterk.

Het begin is toch mooi? Nat en bedampt, de straten, rond het Brouckèreplein…
Ja, maar het had sterker gekund. Dat: ‘Brussel, Brussel, zonder zonneschijn…’ Ik wijt het aan de korte tijd die we hadden. Maar iedereen vindt het nog altijd een mooi nummer. En nu zou het ook actueel kunnen zijn, zeker na de aanslag van vorig jaar. Het werd op Radio 2 gespeeld en een paar dagen later zei iemand op straat: ‘Ge hebt een mooi liedje gemaakt, dat van Brussel.’ Ik zei: ‘Dat is wel van 1981, hè?’ Maar inderdaad, al die dingen komen er in voor… ‘Eenzaam rondom de Grote Markt, zelfs ieder mens kijkt boos. De basiliek van Koekelberg is donker en troosteloos…’

In 1981 werd geen rangorde bekendgemaakt, al gaat het gerucht dat u tweede was. Maar in 1987 won u dan toch.
Ik was de laatste die moest optreden. Ik dacht: ik kan alleen maar het beste geven, want dan heb ik mezelf niks te verwijten. Ik heb de andere liedjes die avond niet gehoord. Ik heb gewoon afgewacht tot het aan mij was en toen ben ik daar gaan staan. Toen dan de puntentelling kwam – we stonden allemaal tezamen, ik zie dat beeld nog voor me – was ik blij, maar je zag het niet aan me. Ik kon het niet gewoon niet geloven. Ik ben niet van: ‘Jaaaaaa, ik heb gewonnen!’ Dat gebeurt allemaal van binnen. En mijn vader en mijn moeder zaten in de zaal. Ik weet dat mijn vader erg aangedaan was. Iemand in de zaal begon heel hard te juichen, en toen zei de presentator: ‘Ah, dat is vast de broer van Liliane Saint-Pierre’.  Daar bedoelde hij niets mee, hij zei dat heel spontaan, maar mijn vader schrok, want acht jaar daarvoor had ik een broer verloren. Vanaf dat moment was mijn vader zo van: wij zijn voor het ongeluk geboren. Ik zei vaak: ‘Dat is niet waar, er gebeuren overal dingen.’ Dan zei hij: ‘Ja kind dat is waar, maar…’ En nu was hij echt dolgelukkig.

Hebt u het gevierd toen, weet u dat nog?
Ja, ja, ja. Toch wel.

Met uw ouders?
Ja, met iedereen. Iedereen was door het dolle heen.

Tot laat uit geweest?
Zeker, tot ’s morgens. Allez, uitgeweest – we zijn gewoon in het theater blijven hangen, daar was ook een bar.

Hoe zijn uw herinneringen aan de week van het internationale festival?
Om te beginnen zat ik de eerste dag zonder stem, dus dat was een slecht begin.

Was u in paniek?
Ik dacht: ik heb nog een week, ik ga me rustig houden, want als ik nu ga panikeren… Angst is heel slecht voor je stem. Het was in eigen land, omdat Sandra Kim het jaar ervoor gewonnen had, en er waren allerlei activiteiten die ik moest laten schieten. Maar ik ben wel bij de ontvangst bij onze koning, bij Boudewijn, geweest. Dat was allemaal heel tof. Hij sprak bemoedigende woorden.

Trok u met de andere deelnemers op?
Nee, niet echt. Het meest sprak ik eigenlijk met Johnny Logan. En toen hij gewonnen had, kwam hij ook als eerste naar mij toe. Hij pakte me vast, dat was super. Hij was dolgelukkig dat hij gewonnen had en het was hem ook van harte gegund, echt waar.

Hoe kwam het dat u nu juist met hem contact had?
Dat weet ik niet, dat kun je moeilijk uitleggen.  Er zijn mensen die op je pad komen waarmee het direct klikt. Maar we hadden weinig tijd om ons met collega’s bezig te houden, we hadden allemaal ook een bende mensen rondom ons, hè. Er waren reportages en interviews. En kappers en couturiers.

Had u zelf veel te zeggen over uw kleding, en de act?
Dat is te zeggen: de allereerste kennismaking met de couturier was bijzonder. Die man kende mij niet, hij was Franstalig. Hij liet een tekening zien… Er stond een dame op, met haar haar opgestoken, enorme oorbellen en een heel smal kleed. Precies een foto van Marlène Dietrich. Ik zei: ‘Ik had eerder gedacht aan een lange broek.’ ‘Non, non,’ zei hij, ‘pas de pantalon!’ Ik dacht: ho, het is mijn act en moet me daar wel in kunnen bewegen. Ik zei: ‘Ken jij mijn lied?’ ‘Non,’ zei hij, ‘mais:  Soldiers of Love.’ Ik zei: ‘Ja, Soldiers of Love, maar we doen bewegingen, hè?’ ‘Ah, oui, oui, ça va!’ Oké, als compromis heeft hij toen een kleed gemaakt met een broek eronder. Ik vond het wel mooi.

Kunt u het gevoel van vlak voor uw optreden nog terughalen?
Ik moest van een trap af komen. Dat moest redelijk snel gaan, tak tak tak. Het enige waar ik aan kon denken was: stel je voor dat ik van die trappen donder. Ik was bezorgd dat ik goed op het podium zou geraken. Je denkt op dat moment: of ik ga flauwvallen of alles gaat prima. Ik begon met mijn rug naar de mensen toe, dat was een beetje mijn geluk. Maar op het moment dat ik omdraaide voelde ik: yeahhh! Heel gek, zo van: we gaan dit doen, hè! De muzikanten hadden dat ook. Je stimuleert elkaar op dat moment. Je voelt je echt niet helemaal alleen.

En toen het voorbij was?
Oeff… Dan is het: ik heb het gedaan, hè? Toen het gedaan was ben ik geen moment zenuwachtig meer geweest. Ook bij de puntentelling niet. Nee.

Was de puntentelling voor u van belang?
Ik heb echt gezorgd dat ik terug goed bij stem was. Dat was voor mij het belangrijkste. De puntentelling bij Eurosong is natuurlijk een vreemd iets. Die ging helemaal aan mij voorbij. We hadden het jaar ervoor die fantastische boost gehad met Sandra Kim, en dan denk je: twee keer achter elkaar winnen, dat zal niet gaan. Dus je kunt alleen maar je best doen en dan ja… toch?

U wordt nog altijd gevraagd om Soldiers of love te zingen, Wordt u dat nooit beu?
Nee. Echt niet. Absoluut. Ik vind dat fijn, ik vind het een eer ook. Ik heb er wel een akoestische versie van gemaakt ondertussen, hè. Volgend jaar komt er een nieuw programma voor de culturele centra, met een mandoline-kwartet. Herr Seele maakt schilderijen, en ik zing met Jan De Smet, van De Nieuwe Snaar. En iemand van het kwartet zei: ‘We doen Soldiers of Love met de mandoline.’ Ik zeg: ‘Ah, hoe moet dat dan?’ ‘Dat gaat mooi klinken,’ zeiden ze.

Uw carrière heeft verschillende haltes gekend, en er zijn meerdere hits geweest.
Ik vind zelf niet dat ik zo’n grote hitzangeres ben geweest.

Maar uw allereerste liedje, We gotta stop! deed het meteen al goed.
Ah ja zo. Je moet je voorstellen, ik was veertien toen ik aan een talentenwedstrijd meedeed van Radio Luxembourg. Ik weet nog dat de directeur naar me toe kwam en me We gotta stop! liet luisteren. Hij vroeg: ‘Vind je dat een tof nummer?’ Ik zei ja, maar ik vond eigenlijk alles op dat moment oké. Als ik maar kon zingen, hè. Ik vond het ook echt wel een leuk nummer, en het had een mooi arrangement, voor die tijd, maar die tekst: ‘Denk er eens over, voordat je zegt: ik hou van jou.’ Als je veertien bent? Op de B-kant stond Ik wil vrij zijn, dat kennen jullie in Nederland beter als Zeg maar niets meer, van André Hazes. Dat was eigenlijk mijn favoriet. Dat zei iets over mijn persoonlijkheid, want ik wilde vrij zijn. Ik wil vrij zijn vond ik volwassener, rijper. Ik was ook wel volwassener voor mijn leeftijd eigenlijk.

Hoe kwam u zo vroeg al in de muziek terecht?
Het is begonnen toen ik gitaarles ben gaan volgen, en zo bij een orkestje terechtkwam, de Starlets. Die vonden het wel leuk om er een jong meisje bij te hebben. Ik heb dat een hele tijd gedaan. Maar het is eigenlijk echt begonnen door het feit dat zij gestopt zijn met die groep, maar er wel op aandrongen dat ik niet moest ophouden. ‘Jij moet gewoon doorgaan, jij bent veel te goed.’

Dus dat meisje op haar meisjeskamer wilde niet per se beroemd worden?
Nee, nee. Ballet was eigenlijk een grotere droom. Ik kom uit een heel eenvoudig gezin en mijn mama en papa zeiden dan: ‘Kind, dan moet je naar Antwerpen en zo, nee, dat zien we niet zitten.’ Bij dat zingen hebben ze waarschijnlijk niet zo stil gestaan. De broers van mijn mama waren er ook mee bezig. Die zeiden tegen mijn moeder: ‘Je moet met dat kind naar wedstrijden gaan, zo’n stem dat ze heeft.’ Nu, dan deden we dat maar, hè, zo om de veertien dagen zong ik in een of andere plaatselijke wedstrijd. Dan won je een beker. Of een hesp.

U was dertien, veertien. Kon u dat, qua zenuwen, wel aan?
Toen wel, ik stond er niet bij stil. Bij mijn allereerste wedstrijd is mijn vader nog meegegaan. Omdat ik het toch wel eng vond. Maar papa, die ook redelijk goed kon zingen, zei: ‘Ik ga eerst en daarna doe jij een liedje.’ Nou, dat was goed. We hebben alle twee aan de wedstrijd meegedaan, maar ik ben hem wel voorbij gestoken.

Op de vraag of u nerveus was, zei u net: toen niet.
Toen niet, nee, maar nu wel. Nog steeds. Mensen vinden dat soms vreemd, maar voor een optreden ben ik altijd gestrest. Altijd.

Hoe uit zich dat?
Hartkloppingen, echt pfff. Een zenuwachtig gevoel in het middenrif. Echt een beetje raar. En ik kan niet hebben dat ze tegen mij komen praten net voordat ik het podium op ga. Ik zit al in mijn eerste nummer en ik moet geconcentreerd kunnen beginnen. En dan het eerste contact met het publiek… Ja, die stap op dat podium zetten, daar zie ik toch altijd even tegenop.

Als dat nog steeds is, kan ik me voorstellen dat u zegt: het hoeft voor mij niet meer zo vaak.
Ja, zo voel ik dat momenteel. Maar aan de andere kant: als je het heel regelmatig doet, wordt het ook meer routine. Het gaat er ook om dat de omstandigheden vaak zo verschillend zijn. Ik heb heel lang bandoptredens gedaan, live met tape. Na anderhalf, twee jaar, heb ik gezegd: stop, ik doe het niet meer. Ik had dan wel vaste technici mee en die waren goed, maar je komt toch op plaatsen terecht… Dan sta je ineens in een keuken of zo. Dat is me niet te min, hè, absoluut niet. Maar toch, alstublieft. Ik wil altijd het beste van mezelf geven, ook uit respect ten opzichte van het publiek. Ik heb in tenten gestaan en een tent op zich is niet erg. Maar dan zeiden ze: ‘U moet zich omkleden, ah ja, dat is waar, u moet zich omkleden, natuurlijk!’ En dan maakten ze een hokje van bierkratten. Snap je?

Uw carrière is globaal in te delen in vier periodes. De eerste begon toen u heel jong was, meteen een grote hit had en allerlei verschillende dingen in dat genre gedaan heeft, misschien een beetje zoekende naar stijl. Maar vrij snel kwam er een tweede, Franstalige periode.
Daartussenin ben ik nog even in Duitsland verzeild geraakt. Daar was ik heel graag, qua televisie-opnames en zo. Duitsers zijn heel punctueel. Drie uur is drie uur. En ik ben ook zo, hè. Wat mij minder beviel was het repertoire. Ik hou niet zo van schlagers. Maar goed, je bent jong. En al snel kwam ik onder contract bij de bekende Franse zanger Claude François. Dat was in 1967, 1968. In korte tijd heb ik toen heel veel opgenomen. Zo’n twintig nummers, denk ik. En die liggen me nog altijd aan het hart.

Waarom is dat?
Ik denk omdat ik er meer bij betrokken was. Claude François had dan wel de naam een moeilijke man te zijn, maar niettemin had ik het grootste respect voor hem. Hij was een beroemd artiest en hij wist wat het betekende om iets tegen je zin te moeten zingen tegen je zin. Hij heeft nooit gezegd: ‘Dit ga je zingen, omdat ik het zeg.’ In mijn eerste periode had ik een manager die wel zo dacht. Dat is heel dramatisch geweest voor mij.

Mede door de manager is de succesvolle periode met Claude François tot een eind gekomen, toch?
Ja, absoluut. Ik moest eigenlijk gewoon met hem meelopen, want ik was bij hem onder contract. Claude François was mijn producer. En god, als ik toen zo volwassen geweest was als ik nu ben, had ik misschien gezegd: de boom in. Maar goed, ik wil maar zeggen: Claude François liet mij heel mooie dingen doen. Ik verstond toen, heel eerlijk, geen twee woorden Frans, hè.

Ah, echt?
Ik heb toen dingen gezongen die ik jaren later pas begreep. Zoals Le brouillard est tombé sur la ville. Dat gaat eigenlijk over een homoseksuele ontmoeting en ik wist dat verdorie niet. Ik dacht gewoon ‘le brouillard’, aha, dat is de mist, en het speelt zich af in de stad en dit en dat. Maar het gaat over een bepaalde brug, daar staan jongens en die wachten op mannen die met hen mee willen gaan.

O, escortjongens?
Dat werd niet uitgesproken, maar daar komt het eigenlijk op neer.

En wanneer bent u daar achter gekomen?
Oh, ik zeg nu niet nu pas, maar toch niet lang geleden. Een goede vriend van me, die homo is, zei het en ik zei: ‘Hoe? Echt?’ Misschien hebben ze me dat toen niet verteld, omdat ze dachten dat ik er niet rijp genoeg voor was. Wat dat betreft, ik was een meisje van vijftien, zestien, en ik kwam in een vrij volwassen wereld terecht. Dat schrok me soms ook af. Ik was heel wantrouwig, naar journalisten toe, bijvoorbeeld. Ik zag er wat ouder uit en er werden soms moppen op tafel gegooid, waar ik niet van hield. Vaak een beetje negatief naar vrouwen toe. Dat had ik dan wel heel vlug door.

Zou u kunnen zeggen dat u al vroeg gedwongen bent om ouder te zijn dan u was?
Ja, misschien wel. Ik weet het niet. Ik heb niet echt een normale jeugd gehad, hè. Op mijn vijftiende ben ik gewoon uit mijn huis weggetrokken en verder grootgebracht bij Milo, mijn manager, thuis.

U woonde bij hem?
Ik verbleef daar, laat ik het zo zeggen. Zoals ik al zei: ik kwam uit een eenvoudig gezin en mijn ouders konden niet zeggen: wij gaan onze dochter naar daar en naar daar rijden, dat ging niet. Dus Milo, mijn manager, zei van: doordeweeks woont ze bij ons. Maar in het weekend moest ik optreden. Resultaat? Ik kwam nog maar af en toe bij mijn papa en mama, heel weinig. Milo vond ook nog dat ze nog zo weinig mogelijk naar mijn optreden moesten komen. Dat had hij niet graag. Hij zei: ‘Om een artiest moet een mysterie hangen, de mensen mogen niet te dicht bij haar komen. En ouders, dat ken ik, die zeggen allemaal: “Mijn dochter is de beste.”’ Hoewel mijn mama en mijn papa nooit zo zijn geweest, integendeel. Maar mijn manager wou het liefste dat ik dicht in de buurt was.

Vond hij het dan wel prettig dat u bij Claude François zoveel inspraak kreeg?
Milo zat daar ook wel bij, maar Claude François trok de lijnen. Dat vond Milo wel oké, hoor.

Uiteindelijk is zo uw contact met Claude François tot een abrupt einde gekomen. Was u het daar mee eens?
Ik werd er niet in betrokken. En ik stond echt heel timide in het leven. Ik dacht: ik ga dan maar mee, terug naar België. Als het hier moet stoppen, dan stopt het, het is spijtig. Ik moet heel eerlijk zeggen – en dat wist Milo ook – ik had toen al een beetje mijn hart verloren aan zijn zoon. Daar was hij tegen, maar hij maakte er wel gebruik van. Hij gaf mij het gevoel: als je hier in Frankrijk wil blijven, dan moet je er ook gaan wonen. En dat doe je niet van vandaag op morgen, hè.

Er is flink met u heen en weer gesjouwd in die tijd. Heeft u er spijt van dat het zo gegaan is?
Eigenlijk doe ik niet aan spijt. Spijt heeft geen zin. Het is allemaal wel heel gek gelopen voor mij, vind ik. Maar het is ook niet zo dat ik denk dat alles voorbestemd is.

In de jaren erna bent u vooral moeder geweest. U hebt gebroken met de manager, en uiteindelijk ook met uw man, zijn zoon. En dan komt Soldiers of love, en een periode met meerdere hits. Zowel in het dance-genre, als luisterliedjes. In het Nederlands.
Na het songfestival was er Ik wil alles met je doen, een cover van In private van Dusty Springfield. Dat werd heel ludiek aangepakt, met een act met een dragqueen en weet ik veel allemaal. Ik deed dat graag. Ik hou van gevoelige nummers, maar ik ben ook een heel beweeglijk iemand.

U wilde niet voor niets ballet doen.
Ja, voilà, ik denk het.

Naast covers van liedjes van Army Of Lovers en Michael Jackson was er Geef me tijd, een hit met de in die tijd heel populaire Vlaamse boyband Get ready!
Ja, je ziet het: als je daar over spreekt, komt er een glimlach op mijn gezicht.

Waarom is dat?
Dat is ook zoiets wat ik moeilijk kan verklaren. Die gasten waren heel populair en ik vond dat hele lieve mannen. En natuurlijk was ook daar weer het verhaal van: dat zijn toch allemaal homo’s? Ik dacht: maar jongens, waar houden jullie je mee bezig? Wat kan het mij nu schelen? Homo’s, hetero’s? Bekijk de mens zoals hij is. Als mensen dat zeggen, revolteer ik. Ik had ze gewoon graag en dat was wederkerig.

Homo’s en de homoscène – ze lijken in uw carrière een soort constante. Vooral ook door een van uw bekendste nummers, Sacha.
Ik heb daar ontzettend veel reacties op gehad. Af en toe ook brieven waarvan ik dacht: jongens hoe moet ik daar op antwoorden? Ik ga dat doen, maar ik ben zangeres, geen psycholoog. Dat ging dan vaak over een jongen die de deur uit gezet was door zijn ouders. Hoe kunnen mensen dat doen? Ik heb altijd geprobeerd die brieven subtiel en stimulerend en positief te antwoorden.

Heeft u die jongens ook weleens gesproken?
Ja, dat gebeurde ook. Ze vroegen me eens om meter te zijn in Gent van een groepering van ouders van homoseksuele kinderen. Ik ben een paar keer naar een vergadering geweest. Er was zelfs een pastoor aanwezig, die heb ik even op zijn plek gezet, zoals we dat in Vlaanderen zeggen. Ik vond: bij uitstek de kerk zou iets moeten doen.

Over welk jaar hebben we het dan?
Sacha is uitgekomen in 1989. Er kwam een keer een vader naar me toe, die zei: ‘Naar aanleiding van uw liedje ben ik helemaal omgedraaid. Niet dat ik mijn zoon niet graag zag, maar toen hij zei dat hij homoseksueel was, kon ik dat niet aan. Maar ik hoorde uw lied op de radio en toen heb ik mezelf aan de kant gezet. Nee, dacht ik, ik mag dat niet denken.’

U zei net: ik ben zangeres, maar toch hebt u daar dus een maatschappelijke functie in gehad.
Precies wel, ja.

Is dat iets wat u nastreeft of kwam dat per ongeluk?
Ik denk toch wel dat ik zo een beetje in elkaar zit. Ik herinner mij waarom ik dat nummer wilde zingen. Een jongen die in Diest woonde, waar ik geboren ben, kwam vragen of hij een fanclub voor mij mocht oprichten. Ik wist dat hij homoseksueel was, maar dat kwam nooit ter sprake. Niet omdat dat niet mocht, maar ik vind dat niet nodig om daarover te spreken. Tot op het moment dat hij mij zijn vriend voorstelde, toen kregen we het erover. Ook hij vertelde over problemen met zijn vader. Daar schrok ik van. Ik heb op school meegemaakt dat er gelachen werd om, ik zeg zomaar iets, roodharigen, of om iemand die een beetje scheel zag. Dat kleineren zit in bepaalde mensen. Maar dan had ik altijd zoiets als: niet als ik erbij ben, want dan heb ik je vast. Ik was zo’n beetje, hoe noem je dat, een Jeanne d’Arc avant la lettre, op mijn gebied dan. Ik zei tegen die jongen: ‘Jouw vader ook al?’ ‘Ja,’ zei hij, ‘je gelooft het niet, maar het is nog altijd een taboe.’ Toen dacht ik: ik ga er een liedje over maken.

U had toen nog geen idee van de impact.
Ik had daar absoluut geen gedachten over. Ik deed dat gewoon, omdat ik dacht dat mensen zich er misschien aan op zouden kunnen trekken.

Wat deed de waardering met u?
Dat deed mij heel veel. Ik schrok er een beetje van, omdat ik door Sacha merkte ik dat het inderdaad nog een taboe was. Aan de andere kant dacht ik: goh, dan heb ik wel iets goed gedaan. Er zijn ook mensen die gezegd hebben: ‘Pas op, gaan ze je nu niet anders bekijken?’ Ik dacht dan: ik heb een mening en ik wil die mening niet onder stoelen of banken steken. Niemand hoeft mij te volgen, maar diegenen die mij volgen: goed zo. Ik ben gewoon een vredelievend iemand.

Die duidelijke meningen heeft.
Je kunt op een vredelievende manier meningen hebben, hè. Iemand zei mij wel, later: ‘Ik vind Sacha een fantastisch mooi liedje, maar ik had het qua tekst nog iets choquerender gemaakt.’ Maar ik wilde juist een groot publiek aanspreken. Als ik had gezegd: ‘Wie denken jullie wel niet dat je bent, je moet homo’s accepteren, bám bám bám, met het mes erin’, nee ik denk niet dat ik dan evenveel mensen had bereikt.

Op uw laatste album, Daglicht, staat een aantal bijzondere teksten. Duizend mijlen, bijvoorbeeld, een beschrijving van mensen die noodgedwongen een verre reis moeten maken.
Dat is uit bewondering voor mensen die hebben moeten vluchten. Je moet die kracht maar vinden om naar een ander land toe te gaan, om je leven te herbeginnen. Ze zeggen tegen mij altijd dat ik een sterke ben, maar ik weet niet of ik zoveel moed zou hebben.

Een van de mooiste songs is Bang voor de zomer, maar dat is ook een ongelooflijk verdrietig lied.
Toen was ik ook ongelooflijk verdrietig. Ik had mijn man verloren. De eerste tijd dacht ik: niks hoeft van mij nog, het liefste zou ik van die aardbodem verdwijnen. Maar dat doe je ook niet zomaar, hè. En gelukkig ben ik door goede mensen omringd. Na een zestal maanden belde ik Bart Herman, die ooit had aangeboden iets voor mij te schrijven. De dag erna, ’s morgens, zei hij al: ‘Kijk in je mail, ik heb iets doorgestuurd en zeg me of je het goed vindt.’ Hij was voor zichzelf al eerder bezig geweest aan Bang voor de zomer. Maar terwijl hij het aan het schrijven was, voelde hij: dit is niet voor mij, dit is Liliane’s verhaal.

‘Na de winter en de lente voel ik alleen maar herfst in mij, sinds jij wegging.’ Kunt u zo’n beladen nummer wel zingen?
Ja, en dat kan ik niet verklaren. Ik heb trouwens ook optredens moeten doen hè, meteen nadien. Er was een kracht in mij die ik voor Marcs dood nooit heb gevoeld. Er was ook geen angst. Ik was precies elke keer in een soort trance. Marc is in de zomer gestorven en de optredens waren vaak op een buitenpodium. En dan stond ik daar, en ik zong met mijn ogen naar de lucht. Ik was altijd voor hem aan het zingen. Mijn stem kende geen enkele hapering, ik zong met een overtuiging die ik tevoren nooit had.

Is die daarna weer afgenomen?
Ja, ik ben gespannener geworden. Maar toch op een andere manier. Er is uit mijn verdriet iets positiefs voortgekomen. Dat klinkt heel raar, maar ik heb het kunnen omzetten in iets sterks. Ik denk altijd: het ergste is mij al overkomen. De angsten die ik van tevoren had, over mijn stem, of over vermoeidheid, zijn veel minder geworden. Ik kom dat podium op en tjoep, het gaat.

Het zingen is makkelijker geworden.
Het zingen is makkelijker geworden.

En dan Daglicht, met die prachtige, pijnlijke tekst…
Het is een liefdesverhaal waarin de man dingen doet die niet mogen, die niet kunnen.

Maar in de tekst zegt de vrouw: ‘Ik zei dat ik weg zou gaan, maar ik ging niet weg.’
Ik ben één keer weggegaan, ik ben één keer gescheiden. Van mijn eerste man, de zoon van mijn toenmalige manager. Maar verder ben ik een hele trouwe. Op alle gebied. En dat kan dat op termijn ook negatief zijn voor jezelf op termijn. Daarstraks zei ik: ‘Ik heb van niks spijt’, maar als ik het allemaal goed overweeg, dan had ik eerder iets tegen mijn manager moeten zeggen. Goed, ondertussen was hij mijn schoonvader geworden, dus het lag iets moeilijker. Maar als het aan hem had gelegen had ik geen noot meer gezongen. Zo simpel was het.

Hij vond dat u thuis moest zijn en voor de kinderen moest zorgen.
‘Blijf nu maar bij uw man, kind, hup.’ Terwijl ik bijna mijn hele jeugd had moeten opofferen. Dat was dan zeker wel oké? Ik zeg altijd: hij ligt aan de basis van mijn scheiding. Geen kwaad woord over mijn ex-man. Dat was een goed mens. Maar hij voelde niet wat ik voelde, hij begreep de passie die ik voor muziek had niet. En hij ging erin mee, hij wilde waarschijnlijk ook liever dat ik thuisbleef.

Dus toch een beetje spijt?
Ik had misschien eerder nee moeten zeggen. Dan had ik andere dingen kunnen doen. Maar goed, dan was ik Marc, mijn grote liefde, niet tegengekomen en wij hebben vijfentwintig jaar lief en leed gedeeld.

U zingt strijdbare liederen, u bent een Soldier of love, maar als u over uw eigen verleden vertelt, zegt u: eigenlijk heb ik het te lang laten gaan.
Ik heb mensen om me heen die heel belangrijk voor me zijn. Zij zijn mijn bescherming. Die heb ik soms ook nodig. Ik kan heel onzeker zijn, dan is het goed dat ze er zijn. Ik heb nog geen burn-out gekend, maar als ik hen niet had, zou ik die gehad hebben.

En tegelijkertijd, als u vindt dat er iemand anders verdedigd moet worden…
Dan spring ik ervoor. Zo ben ik altijd geweest.

Zijn er muzikale toekomstplannen? U heeft al zoveel genres gezongen. Is er nog iets dat u zou willen doen?
Ja, de blues, ja, absoluut de blues. Op een of andere manier lijkt dat hier moeilijk bij ons. Je kan dat live wel doen en dan zeggen ze wow, maar als je dat op een cd gaat zetten…

En country?
Daar zeg je zoiets.

Dat lijkt me bij u passen.
Ja, absoluut. Er zijn zoveel heerlijke countrynummers, en die zijn vaak veelzeggend, en gaan over het echte leven. Maar ik heb nog tijd, hè? Ik kan dat allemaal nog doen. Kijk, mijn hele leven is veranderd. Het heeft veel tijd gekost om het verlies van mijn man te verwerken. En ondanks dat ik nu minder optredens doe, is het toch de muziek waar ik me aan optrek. Dat zal ook in de toekomst zo zijn. Het is alleen niet meer zo van: ik moet, ik moet, ik moet. We zien wel wat er komt.

U hebt verdrietige dingen meegemaakt, maar u klinkt ontspannen.
Nu wel. Ja. De laatste tijd.

Heeft dat ook met ouder worden te maken?
Ik denk dat ik oud geboren ben en dat ik jong ga sterven. Ja, uiterlijk dan waarschijnlijk niet, hè.

U bent nog niet klaar.
Nee, o nee!