Toen wij van Eurostory vorig jaar deze site oprichtten hadden we als streven om de grootste vooroordelen omtrent het Songfestival weg te nemen en te tonen dat er naast muzikale ook nieuwswaardige politieke en culturele kanten aan het gebeuren zaten. Deze missie hebben wij in een half jaar tijd volbracht, we kregen excuusbrieven van Twitteraars die zeiden dat ze dankzij onze site met heel andere ogen keken naar dit liedjesfestijn, bedankkaartjes van bodybuilders die zich vroeger schaamden dat ze de punten bijhielden op speciaal uitgeprinte formulieren en meerdere aanmoedigingsprijzen van onze ouders. Maar toen vorig jaar op 14 mei Oekraïne won en het dus duidelijk werd dat we in 2017 naar Kiev zouden afreizen, konden we weer van voren af aan beginnen met het ontmantelen van vooroordelen, want iedereen had wel een mening over de voormalige Sovjetstaat. Het opvallende was echter dat de mensen in mijn Facebooktijdlijn die de boel aan het afzeiken waren, na een kleine ondervraging via de berichteninbox nooit naar dat land bleken te zijn geweest. Onbekend maakt onbemind, dus bij deze het eerste deel van een verslag van mijn eigen ervaringen in Ruslands meest opstandige buurland, want jullie Deckwitz heeft de regio meerdere malen bezocht, hosanna!

Laat ik dan maar meteen eerlijk toegeven dat toen ik in de zomer van 2009 met mijn beste vriend besloot een grote trip door Europa te maken, er nogal huiverig voor was Oekraïne aan te doen. Ik associeerde het voormalige Oostblokland vooral met mensensmokkel, corruptie en dictators. Ik was natuurlijk in de war met Wit-Rusland (topografie is nooit mijn ding geweest) maar dat ontdekte ik pas ná de vakantie, dus toen we in onze Toyota vanuit Hongarije de Oekraïense grens naderden, was ik al een afscheidsbrief aan mijn ouders aan het sms’en. Bij de grens bleken de douaniers nogal vrolijke Fransen, en na een kort gesprek over Johan Cruijff dat wij van onze kant voerden door veel ja te knikken, werden we het land binnen gelaten, waar na vijftig kilometer onze Tom-om de geest gaf. Nu hadden we natuurlijk geen analoge routeplanner (oftewel een wegenkaart), maar ik kon dankzij mijn familie wel wat Pools en omdat dat een klein beetje op het Oekraïens lijkt, besloten we om de honderd meter de weg te vragen. We waren immers op weg naar Lviv, de grootste westerse stad van het land, die nog geen 300 kilometer van ons aflag. Dat zou niet teveel problemen moeten opleveren, dachten wij, en de mensen die we onderweg tegenkwamen, waren allen supervriendelijk. Met handen en voeten wezen ze ons de weg, gaven ons zomaar water mee en broodjes. Iedereen was lief, behulpzaam en vooral betrokken. Nergens maffioso of kindsoldaten of oud-KGB’ers die nu als huurling werkten. Alleen maar aardige, glimlachende mensen, met wie je als je niet uitkeek binnen een kwartier thuis liters earl grey achterover zat te slaan.

Door dat laatste deden we een kleine drie uur over de eerste vijftig kilometer maar wat maakte het uit, het was gezellig. We stapten, klotsend van de thee, maar weer in de auto, vastbesloten om nu toch écht in een ruk naar Lviv te reizen. Ik kalmeerde wat: de mensen waren zo attent, het was heerlijk weer, de wegen waren zanderig maar prima begaanbaar. Goed, soms reed je enkele kilometers stapvoets achter paard en wagen omdat er geen ruimte was om in te halen, maar tot dusver ging alles geweldig. Misschien zou ik een koelkastmagneet met de vlag erop kopen, dacht ik al, en dat besef fleurde me op, want het impliceerde dat ik langzaam maar zeker begon te geloven dat ik deze reis zou overleven, hoi!

En toen rezen er in de verte bergtoppen op. Wat bleek: een deel van het Oekraïense landschap bestaat uit de uitloper van de Karpaten. Wisten wij veel. En waar ik vooral bang was voor de humane aspecten van het land (gangsters! drugdealers! schietpartijen!) bleek dat het slechts de geografische zaken waren die voor een uitdaging zouden zorgen.

(wordt vervolgd)