Justine Pelmelay (1958, artiestennaam van Anneke Pelmelay) zong in 1989 voor Nederland op het Eurovisie Songfestival met Blijf zoals je bent. Maar tijdens die deelname was ze privé met heel andere dingen bezig. En toen moest het rampjaar 2012 nog komen.
Toen jij in 1989 aan het Nationaal Songfestival meedeed was je vrijwel onbekend. Je was één van de dertien, en als je het programma terugkijkt…
O, dat is leuk, hè?
Heel erg leuk. Maar als je het terugkijkt, lijkt het zingen jou, in tegenstelling tot sommige anderen, makkelijk af te gaan.
Het ging wel goed, maar ik was zo… onschuldig. Zo preuts, zo naïef. Ik zong ook zo netjes. Ik had nog nooit aan een wedstrijd meegedaan, dus ik wist niet wat er zou gebeuren. Ik kwam op, ze zeiden: ‘Hier is Justine Pelmelay,’ en dan moest ik die hoge noot halen. Ik weet nog dat dat hele Metropole Orkest ging klappen. Ik vraag me nog steeds af: waarom dan? En die puntentelling is zó lief. Dat ze allemaal zeggen ‘Justine, dertien punten!’
Maar het is toch een opbouwend liedje? Met mooie uithalen erin? Bovendien bracht je het overtuigend. De luisteraar kreeg echt het gevoel: deze vrouw kan zingen.
Dat is wel heel leuk om te horen.
Zitten er niet twéé moeilijke hoge noten in het liedje? Ze gingen allebei goed.
Ja. En toen stond het ook nog in een andere toonsoort. In C, dus dan praat je over een hoge F. Tja, die haal ik nu niet meer. Nu zing ik het lager. Maar ik ben me altijd blijven afvragen waarom ik toen uitgekozen ben. Ik was zo naïef, zo klein. Ik deed alles wat iedereen zei, dat komt denk ik uit mijn jeugd. Later, bij het Eurovisie Songfestival, waren er zoveel bobo’s bij me die ik niet kende, een pers- dit, een tv- dat, overal chefs en managers. En ik dacht: laat mij maar gewoon zingen.
Maar je had het jaar ervoor toch in het achtergrondkoor gestaan van Gerard Joling tijdens het Songfestival van 1988?
Ja, maar dat was niet dezelfde ervaring. Toen draaide het om Gerard Joling. Wij stonden in de schaduw, letterlijk en figuurlijk.
Zowel zijn liedje als dat van jou waren risicovol, want bij allebei ging het om de hoge noot aan het eind. Gerard Joling besloot ter plekke om hem een octaaf lager te zingen. En toen had jij wéér zo’n liedje.
Iedereen praatte steeds maar over die hoge noten. Dan dacht ik: nou zeg. Weet je, ik werd er zelf ook zenuwachtig van.
Dacht je tijdens het zingen: oei, zo meteen komen die hoge noten?
Die eerste hoge noot viel wel mee, ja. Maar die tweede… Ja, toen dacht ik: ‘O mijn god.’
Hoe was het vlak vóór je optreden?
Ik moest na Turkije. Die waren met een hele band. Ze zongen Bana bana. Ik geloof dat er iets van twaalf mensen op de bühne stonden, dus daar werd ik ook helemaal nerveus van. En ik zat maar te wachten, helemaal alleen. Met mijn vriend toentertijd, en met Harry van Hoof, de dirigent, die af en toe langskwam.
Dat klinkt een beetje als een eenzame ervaring.
Een eenzame ervaring, ja. ‘Als ik het maar goed doe, als ik het maar goed doe,’ weet je wel, zo. Met de angst die ik vanuit mijn jeugd al had: ‘Ik wil het goed doen, dan krijg ik niet op mijn donder.’ Ik was gewoon een lief meisje dat voor Nederland uitkwam. Dat gedragen werd door het Nederlandse publiek, maar ik moest wel wat presteren. Nou, precies dat: je moet presteren. En die druk kon ik niet aan. Ik weet niet goed hoe ik dat moet uitleggen.
Bedoel je dat daar een meisje stond dat het moeilijk had met wat van haar werd verwacht?
Ja, weet je, er zat ook maar een maand tussen de nationale en de internationale finale, en ik zat nog middenin een roes. Ik was intussen aan het scheiden, want mijn ex-man las in de krant dat ik met een andere man was. Dat verdient natuurlijk niet de schoonheidsprijs.
Wacht, dat snap ik niet helemaal. Jij was op het Nationaal Songfestival…
En daar had ik mijn vriendje meegenomen.
Terwijl je eigenlijk met iemand anders was?
Ja, ik was getrouwd.
Maar jullie waren toen al uit elkaar?
Nee.
Je was aan het vreemdgaan, zeg maar?
Ja.
En dat vriendje ging – in plaats van je man – mee naar de nationale finale?
Ja, zo van ‘leuk, ga gezellig mee’. Maar toen won ik! En toen dacht ik: ‘O jee.’ Want dat vriendje, dat ik nog maar net kende, stond naast me toen ik door iedereen geïnterviewd werd. Een journalist vroeg: ‘Hebben jullie kinderen?’ En hij zei hij ‘Nee’ en ik zei ‘Ja! Ik heb een dochter.’
En jij dacht: dit gaat mijn man nu zien.
Door alle commotie rondom mijn winst had ik dat op dat moment niet door.
Dan kan ik me goed voorstellen dat het een moeilijke tijd was.
Ja, dat was echt verschrikkelijk. Mijn man was natuurlijk ongelooflijk kwaad, dus hij liet meteen de sloten vervangen. Ik kon mijn eigen huis niet meer in. Intussen stroomden daar de telegrammen en de boeketten binnen. En mijn ex-man: ‘Wat? Bloemen? Weg ermee!’ Hij smeet alles weg. En ik had die vriend, die ik nauwelijks kende, waar de pers achteraan zat. Dus het was echt chaotisch.
En je spullen?
Ik werkte al vanaf mijn zestiende bij Blokker. Bij de nationale finale had ik meneer Blokker uitgenodigd, met zijn vrouw. En na de voorronde moest ik op kantoor komen. Meneer Blokker vroeg: ‘Waar woon je nu?’ Ik zei: ‘Ja, ik weet eigenlijk niet waar ik moet wonen.’ Hij zei: ‘Maar heb je dan wel je kleren en zo?’ Ik: ‘Nou ja, alles ligt dáár nog, bij m’n ex.’ Toen zei hij: ‘En je hebt ook geen vervoer? Wacht even.’ Hij pakte z’n telefoon, hup hup hup, en even later zei hij: ‘Kijk even naar buiten.’ Ik keek uit het raam, toen stond er een auto.
Fijn – maar de situatie lijkt me heel lastig.
Ja. Aan de ene kant stond ik als winnares in de krant en aan de andere kant was het privé verschrikkelijk.
Je was begin dertig, denk ik?
Ja.
Nu snap ik dat het Songfestival een ‘eenzame ervaring’ was. Ging je vriendje wel mee naar Lausanne?
Ja, die was er bij, maar ja, wat moest hij zeggen dan? We waren pas net samen.
Zijn jullie nog lang bij elkaar gebleven?
Ja, even kijken, een jaar of vijftien. Hij is de vader van mijn tweeling.
Waarschijnlijk is het niet leuk om jezelf nu terug te zien op YouTube.
Nou, als ik naar het nationaal festival kijk, dan zie ik een onervaren meisje dat gewoon doet wat haar is gevraagd. Want alle plekken waren al vergeven, behalve één, en toen belden ze op met: ‘Joh, doe je mee?’
Was het liedje er dan al?
Nou, dat was stomtoevallig. Ik was ook demozangeres. Ik had Blijf zoals je bent ingezongen voor iemand anders. En later, toen ze nummers zochten voor bij de artiesten, kreeg ik datzelfde liedje. Toen pas begrepen ze dat ik ook degene was die op de demo stond.
Je zei: als je de nationale finale terugkijkt zie je een meisje dat niet precies weet wat er gebeurt. Maar ze staat wel redelijk ontspannen te zingen, toch?
Ja, zo van ‘Ik doe mijn ding’.
Zonder verwachtingen.
Nee.
En hoe zie je dan die persoon die in Lausanne staat te zingen?
De bookmakers noemden me als een van de favorieten. Door die hoge noot. Ze hadden de repetities natuurlijk allemaal gezien. En dat zie je aan mij. Die spanning. Plus al die privé-chaos, de scheiding, het verdriet van mijn ouders, van mijn dochtertje, van iedereen. En dan sta je daar ‘Blijf zoals je bent’ te zingen. Ja, dat is wel heel raar.
Is dat ook de reden dat je laatste toon wat eerder afbreekt dan de bedoeling is? Niet dat dat heel erg te horen was.
Nee, dat viel wel mee. Ik zie daar ook een soort verzuchting: nog even die laatste noot, en dan heb ik rust.
Uiteindelijk werd je vijftiende. Is dat je tegengevallen toen, of was je er niet zo mee bezig?
Ja, ik was er wel mee bezig. In het begin kreeg ik veel punten. Toen dachten iedereen even: ‘Wow.’ Maar daarna werd het minder. Ik weet nog wel dat op de afterparty niemand tevreden was met de winnaar. Was dat niet Roemenië?
Joegoslavië.
O ja. Tijdens die party werd een jamsessie georganiseerd en toen zeiden ze tegen me: ‘Joh, ga ook die bühne op.’ En daar heb ik gezongen met Céline Dion.
Zij had het jaar ervoor gewonnen.
In Dublin, het jaar ervoor, had ik haar horen repeteren in haar kleedkamer, en toen ben ik naar haar toe gelopen om met haar te praten. Toen ze mij een jaar later zag kwam ze gelijk naar me toe. Dat vond ik wel heel leuk. Dat ze me nog herkende.
Dus je bent niet lang verdrietig geweest over die vijftiende plek?
Nee. Nee.
Je zei: er waren allerlei bobo’s. Waren die dan niet teleurgesteld?
Die waren allemaal teleurgesteld. En omdat zij teleurgesteld waren, werd ik ook teleurgesteld. In hun ogen had ik niks gepresteerd. Dat vond ik wel een rotgevoel, want het is niet waar. Ik heb daar wél wat gepresteerd. Ja, daarna ben je echt helemaal niets.
Je bedoelt dat ze je hebben laten vallen?
Nou, meer dat ze me een beetje op hadden kunnen vangen. Me positieve feedback hadden kunnen geven, zo van: ‘Joh, je hebt het gehad, vertaal deze ervaring naar iets moois.’ Maar nu zeiden ze alleen maar: ‘Tja…die hoge noot, hè?’ En dan dacht ik bij mezelf: dit vind ik helemaal niet leuk.
Daarna heb je allerlei verschillende muzikale dingen gedaan. Een duet met John Denver bijvoorbeeld.
Eddy Ouwens was toentertijd mijn producer, en die ging een duet organiseren met John Denver. Perhaps Love. Nou, dat is mooi gelukt. Het is alleen vrij hoog, hè?
Zijn jullie partijen apart van elkaar opgenomen?
Ja, en toen moest hij het goedkeuren.
Je hebt hem niet ontmoet?
Nee. Dat zou wel gebeuren, met een satellietverbinding, maar dat is uiteindelijk niet doorgegaan.
Wat vind je zelf de mooiste projecten van na 1989?
Allereerst mijn werk met de Pasadena Dream Band, dat zijn allemaal zulke goeie muzikanten. Tachtig procent van hen werkt nu in de band van The Voice. Ik ben zo trots op die lui, het zijn geweldige solisten die de hele wereld rondreizen. Maar ook een muzikaal project dat ik deed met Lonny, die kok. Die zingt heel mooi. Met hem heb ik Indische liedjes gezongen. Als ik dat zing zijn er altijd Indische mensen, maar ook Hollanders, die tijdens de oorlog in Jappenkampen hebben gezeten. Ik laat die mensen altijd wel een beetje huilen. Maar het mooiste daarvan is dat ik niet weet wat ik zing, omdat wij thuis alleen Nederlands spraken.
Je spreekt geen Bahasa?
Nee. Mijn moeder leerde me hoe ik het uit moest spreken. Maar dat het de mensen raakt, komt denk ik door mijn stem die een verlengstuk van mijn ziel is. Ik kan alles wel fonetisch opschrijven, maar dat gevoel moet overgebracht worden.
Je hebt ook nog een keer aan het Nationaal Songfestival meegedaan.
Ja, in 2005, met What you see is what you get. Zou ik zo weer uit kunnen brengen. Maar toen was het met televoting, dat was een heel anders, vergeleken met 1989. Als je aan mij vraagt: ‘Wat is het mooiste songfestivalconcept?’ dan zeg ik: ‘Het concept van het Songfestival van Blijf zoals je bent.’ Niks geen televoting, gewoon jury’s.
Heb je spijt van die tweede keer?
Nee, ik vond het alleen jammer dat ik niet won. Ik wilde heel graag meedoen. Ik heb wat met het Songfestival. Ik krijg altijd kriebels als ik die tune hoor.
Heb je je later nog weleens aangemeld?
Niet letterlijk. Wel vaak in interviews gezegd dat ik heel graag nog eens mee zou willen doen. Als een soort van herkansing.
Je had het over willen doen op een gelukkige manier.
Ja. Ik weet in ieder geval hoe het niet moet. Want er was nog een hele ruzie ook, tussen de platenmaatschappij en een aantal jongens die vonden dat zij het lied geschreven hadden, terwijl Jan Kisjes in zijn eentje componist en tekstschrijver was. Oh, oh, oh. Daar maakte ik me ook druk om. Ik maakte me druk om alles.
Dat was ook weer in die ene maand?
Allemaal in die ene maand! Ja! Ik moet het gewoon opnieuw doen!
Je zei eerder in ons gesprek dat je deed wat de mensen zeiden dat je moest doen, en dat dat met je jeugd te maken had. Je bent van Molukse afkomst. Hoe kwamen je ouders in Nederland terecht?
Mijn vader zat bij de marine in Indonesië. Maar hij moest net als veel anderen weg vanwege de Jappen. Nederland zei: ‘We nemen jullie mee naar Holland, en daar kunnen jullie dan zes weken blijven.’ Later bleek dat ze helemaal niet terug konden. En dan verwacht je op een gegeven moment dat de Nederlandse regering natuurlijk voor deze mensen ging zorgen. Maar dat is gewoon niet gebeurd, er werden in Westerbork zelfs kampen voor ze ingericht – in dezelfde barakken als die de nazi’s gebruikten! Wij woonden trouwens wel in een gewoon huis. In Valkenburg.
Wat betekende die geschiedenis voor jullie opvoeding?
Mijn ouders spraken bijna niet over Indonesië. Er werd geheimzinnig gedaan over wat daar gebeurd is. Dus er ís wat gebeurd, maar wij hebben nooit de vinger kunnen leggen op wat het was dat zoveel impact heeft gehad.
Maar wat vermoedde je dan? Iets schaamtevols, iets gewelddadigs?
Nou, ja… ik denk dus iets gewelddadigs. Er werd gewoon steeds gezegd: ‘Niet over vroeger praten.’ Op school zeiden ze: ‘Waarom ben jij zo bruin?’ Maar daar kon ik niets over vertellen en dat vond ik wel jammer. Want ik ben gewoon hier geboren. Zoals het nu voor Marokkaanse of Turkse Nederlanders is, was het toen voor veel Indische mensen. Ik werd ook ‘Zwartje’ genoemd. Van dat soort dingen had iedereen last. Maar het had ook met mijn karakter te maken. Ik zei niks terug. Bij het groepjes kiezen tijdens het sporten op school bleef ik altijd maar als laatste staan. En in de rij bij de slager of bij de bakker werd ik nooit geholpen. Totdat er iemand was die zei: ‘Dit zwartje staat er al een hele tijd’.
Wat zijn daarvan de gevolgen geweest in je latere leven?
Ik voelde me vaak heel onzeker, heel klein. En vriendinnetjes had ik niet zomaar voor het uitkiezen. Dat doet je wat, als kind. Mijn ouders hadden het niet breed, en mijn moeder moest voor zes kinderen zorgen. Dan maakte ze van de gekste dingen goed eten. Dus wij aten kippennekjes, maagjes, weet je wel, afvalvlees. Mijn zus was slim, die zei: ‘Ik ga dat niet halen!’ Dus stond ik daar weer, achteraan in de rij, en wás ik eindelijk aan de beurt, dan moest ik zeggen ‘Doet u maar een kilo varkensoortjes.’ Dat heeft mij wel gevormd. Ik dacht steeds: ik wíl wat, ik wil een persoon zijn, ik wil gewaardeerd worden.
Was de muziek een redding?
Geen redding, maar een prettige bezigheid, die me, zonder dat ik het doorhad, hielp om over mijn onzekerheid heen te komen. Als ik zing voel ik me sterk. Kijk, in de Indische cultuur ga je na het eten en het afwassen bij elkaar zitten en muziek maken. Dat deden wij ook. Het hele huis vol, en mijn vader zette de toon. Met een ukelele erbij. Altijd maar zingen, zingen, zingen. Daar heb ik zo’n goed gehoor van gekregen. Mijn moeder zei: ‘Jij kunt wel goed zingen!’ Ja, dat viel op. En ik ging voor de spiegel staan met m’n haarborstel, een beetje de show maken.
Zit dat kleine meisje achterin de rij nog altijd in je?
Helaas wel. Ik zal mezelf altijd op de tweede plaats stellen. Ik had gewoon een beetje meer ballen moeten hebben. Dat kan ik nu wel zeggen.
Intussen heeft dat kleine meisje nog heel veel meer voor haar kiezen gekregen.
Ja, ik ben ziek. Ik heb een ernstige ziekte. Ik heb myelofibrosis. En ik heb natuurlijk op die beruchte veerboot gezeten die gezonken is in 2012, de Costa Concordia. Dan maak je momenten mee waarop je toch een kruisje gaat slaan. Dat moment was kwam voor mij toen er werd gezegd: ‘De boot zit vol’. De reddingsboot. Toen dacht ik: moet ik in het water springen? Ik kan niet zwemmen. Ik ga hier gewoon dood.
De situatie was: de veerboot was aan het kapseizen, en jullie stonden bij een reddingsboot.
Die boten hingen aan zo’n katrol. Er stonden heel veel mensen aan die ene kant van die boot, maar iedereen moest wachten. Er was een man die alles regelde. Ik weet nog dat hij een T-shirt aan had en een witte broek. En net toen wij, mijn toenmalige vriend en ik, aan de beurt waren zei hij: ‘Nee, de boot is vol’. Op dat moment dacht ik: ik moet mee, ik wil naar huis, ik moet gered worden. En ik zocht naar iets waar ik houvast aan had, en dat was God. Dus toen heb ik gebeden.
In die, wat was het, halve minuut, of zoiets?
Ja, ja. Ik heb gewoon gevraagd of ik mijn leven in Zijn handen mocht leggen. Of het nu fout gaat of niet, vroeg ik, blijf alsjeblieft voor me zorgen. Als ik moet zinken, laat me dan in ieder geval op een goeie manier zinken. Dat ik niet gewond raak, of wat dan ook.
Je hebt écht gedacht: dit ga ik niet overleven?
Ja. Ik zag iedereen voor me die me heel dierbaar is. Mijn ouders, mijn zus, mijn kinderen. En toen dacht ik: ik kan geen afscheid nemen. Ik dacht: dit gaat me niet gebeuren. En opeens had ik die ingeving. Ik zei tegen mijn ex: ‘Hou me vast, ik spring. Ik spring gewoon in de boot.’ En dat heb ik toen gedaan.
Die boot hing een eindje onder je?
Een meter lager, denk ik, maar ik moest over een afgrond springen, want die boot hing natuurlijk niet strak tegen de reling aan. Ik keek diep naar beneden en zag heel zwart en heel koud water.
Het was in de nacht, hè?
Ja, het was 13 januari 2012, ’s avonds om half tien.
Maar je kon niet zwemmen.
Ik kon niet zwemmen, en ik had hoogtevrees. Ik dacht: als de veerboot zinkt, word ik meegezogen. Dus het enige wat ik kon doen was springen. Met hem erbij. Hij hield mij vast.
En daarna werd de reddingsboot losgemaakt.
De bemanning moest steeds, omdat de veerboot aan het kapseizen was, de reddingsboot van de romp afduwen. Dat deden ze met een stok, en met hun voeten. Ik zie dat nog zo levendig voor me. En om me heen huilde iedereen. Huilende kinderen, huilende baby’s. Er waren Italianen die stonden te bidden. En ik zal je zeggen – ik was zó sterk. Ik was echt sterk. Dus ik geloof wel dat Hij mij kracht heeft gegeven. Het kán niet anders. Want ik ben ook maar een klein verlegen meisje.
Misschien ben je dat soms ook niet. Ik bedoel, die hele ramp is natuurlijk verschrikkelijk, maar die kracht was positief.
Ja.
Denk je er nog vaak aan terug?
Ik heb een post-traumatische stress-stoornis gehad. Die openbaarde zich na een paar jaar. Vermoeidheid, huilbuien, angsten. Daarvoor heb ik therapie gehad. Om het te herbeleven, en een plek te geven. Maar nu kan ik er gewoon over praten, dus ik ben heel blij.
Wat ik ongelooflijk vind is dat je binnen een week bij Paul de Leeuw in zijn show zat, en dat hij je in een wankel bootje zette om een liedje te zingen. Over wat je net had meegemaakt!
Houd op alsjeblieft. Het is ongelooflijk. Vreselijk! Maar ik heb nog goed gezongen ook!
Wist je wat er ging gebeuren?
Nee, dat vroeg ik van tevoren aan de producer, en zij zei: ‘Laat maar, anders is het niet spontaan.’ Nu denk ik: dit kan niet. Nu zou ik mezelf adviseren: dat ga je niet doen. Maar er wás niemand. Maar ik moet zeggen dat ik het toen toch niet als heel erg heb ervaren, ik zat nog steeds in een roes.
Je hebt het Paul de Leeuw niet kwalijk genomen?
Nee.
Je hebt er in hetzelfde jaar ook een liedje over gemaakt.
Ik wilde het van me af schrijven. Een pianist maakte een melodie, en daarna kwamen er bij mij opeens die mooie teksten uit.
En heeft je dat geholpen?
Ja, ik heb van de tekst ook twee schilderijen laten maken, een in het Italiaans en een in het Nederlands. Die hangen in mijn kamer. Ik kijk er vaak naar en kan er steeds beter mee omgaan.
Later heb je ook over je ziekte geschreven.
Ja. Maar dat vind ik moeilijker om te zingen, omdat de ziekte steeds ernstiger wordt. Bij de veerbootramp kon ik nog gered worden. Bij deze ziekte niet.
Myelofibrosis is een aan leukemie verwante ziekte, zeg ik het zo goed?
Ja, het beenmerg wordt langzaam verdreven door bindweefsel. En dat wordt steeds erger.
Hoe is dat ontdekt?
Ook in 2012, in augustus. Ik heb toen meegedaan aan het programma Sterren Springen. De volgende dag moest ik gelijk naar het ziekenhuis, want het was foute boel.
Wat voelde je dan?
Ik had zoveel buikpijn, en ik was op de dag van de opname al naar het ziekenhuis geweest in Eindhoven. En de volgende dag bleek ik zuurstoftekort in mijn darmen te hebben, dus toen hebben ze zestig centimeter weggehaald.
Ongelooflijk. Ten eerste heb je voor dat programma leren zwemmen, naar aanleiding van de ramp. Ten tweede had je koorts – en nog sprong je. Heb je spijt dat je hebt meegedaan?
Nee. Ik ben blij dat ik het gedaan heb, want ik kan nu zwemmen. En ik denk dat het de ziekte aan het licht gebracht heeft.
Wat is 2012 een krankzinnig jaar geweest. Je leven moet in dat jaar totaal veranderd zijn.
Wel fysiek, maar in mijn hoofd ben ik gewoon altijd doorgegaan. En dat is te danken aan mijn ouders. Echt waar. Ze zijn allebei al overleden, maar het lijkt wel of ik ze steeds meer mis.
Op wat voor manier heb je dat doorgaan aan hen te danken?
Omdat ze… kijk, mijn moeder had zeven kinderen. Na de twee oudste overleed er een kindje. Daarna kwam mijn zus. Dus mijn moeder droeg haar op handen. Tien maanden later kwam ik. Ik denk dat dat een foutje was. Zo heb ik dat altijd gevoeld, altijd, en ik heb het daar ook met mijn moeder over gehad. Ik moest altijd alles doen, ik moest opruimen, voor de kleintjes zorgen, afwassen, koken, wassen, strijken. Dat deed ik ook allemaal. Op mijn tiende. En mijn zusje was gewoon altijd…
Het prinsesje?
Ja! En ik was Assepoester. Maar dat maakt je wel sterk, het maakt dat je iets wil zijn in de maatschappij. Je wilt waardering van je ouders, je wilt dat je moeder ook tegen jou zegt: ‘Dat heb je goed gedaan!’
Maar net zei je, het feit dat ik mijn rampjaar overleefd heb, is te danken aan mijn ouders. Bedoel je dat in een omgekeerde, negatieve zin? Je hebt altijd moeten vechten voor je plek, en dat heeft je nu geholpen.
Ja.
Dus niet: ik ben mijn lieve ouders zo dankbaar hiervoor. Het is ondanks.
Precies, ja.
En je zei: ik heb dat ook tegen mijn moeder gezegd. Wat antwoordde ze toen?
Eerst ontkende ze natuurlijk. Maar uiteindelijk denk ik wel dat ze bevestigd heeft dat het zo was. Niet door dat hardop te zeggen, maar door dingen voor me te doen. Toen ik mijn tweeling kreeg kwam mijn moeder dag en nacht voor mij en de kinderen zorgen. Ze deed alles voor me. En dat voelde goed.
Toen ze voor je zorgde ben jij in haar ogen veranderd van Assepoester in een prinses.
Ja.
In dat rampjaar was er een operatie die zo risicovol was dat je vooraf afscheid van iedereen moest nemen.
Mijn zus heeft me naar de operatiekamer gereden met het bijbeltje van mijn moeder op mijn borst. Daarna heeft ze afscheid van me genomen. Maar toen is me zoiets moois overkomen. Ik word er opnieuw emotioneel van, het is echt ongelooflijk. Ik lag op de operatietafel. Dan zeggen ze: ‘Je moet tellen’ en daarna ben je weg. Maar wat er toen gebeurde… Er kwam een enorm wit licht. Een enorm wit licht. En dat straalde naar mijn hart. En ik zag twee kindjes, een jongen en een meisje, peutertjes, maar ik zag geen gezichten. Ik zag mooie bloemen, ik zag mooie lucht, het was zó mooi. En toen dacht ik: ‘Dit is het. Ik ben in een andere wereld.’ Maar toen werd ik wakker gemaakt door mijn zus, mijn zwager en mijn vrienden, en die riepen: ‘Anneke, Anneke’.
En toen?
Toen lag ik op de intensive care. Ik dacht ‘Jezus mina, wat is dit? Wat heb ik meegemaakt?’ Daarna volgden veel pijnlijke onderzoeken, en ik dacht vaak: ik wil naar die wereld terug. Ook toen ik na een relatie weer in de steek gelaten was, dacht ik: laat me alsjeblieft naar die andere wereld gaan. Ik heb tegen mijn zus gezegd: ‘Dit is de hel, maar ik weet hoe de hemel eruitziet.’
Betekent dit dat je geen angst meer hebt voor de dood?
Nee, daar ben ik totaal niet bang voor. Ik ga graag naar dat andere land. Echt serieus.
Maakt dat het leven ook mooier?
Ik vind van wel. Makkelijker. Kijk, ik denk dat negentig procent van de mensen bang is voor de dood. Dat komt omdat ze niet weten hoe het er daar uitziet. Ik kan wél zeggen hoe het er daar uitziet. Het is prachtig. Daar is geen Zwarte Pieten-discussie, geen discriminatie, geen gezeur over gay of niet gay. Het is een wereld waar we naartoe willen. En ik blijf echt niet voor die poort staan hoor, echt niet.
Dit klinkt alsof deze zekerheid ook het leven met je ziekte draaglijker maakt.
Ik ben niet bang voor het ultieme. Ik ben alleen bang voor al die onderzoeken, en alles wat daar bij komt. Als je weet hoe vaak ik al gezegd heb: laat het alsjeblieft, laat me gaan… Ik had mijn eigen begrafenis zelfs al geregeld en de begraafplaats was betaald.
Wow.
Tot op een gegeven moment, twee jaar geleden. Toen dacht ik bij mezelf opeens: hé, ik denk steeds minder aan doodgaan. Nee, dacht ik, ik neem het zoals het komt, maar ik ga er niet op zitten wachten. Ik wil de tijd die ik heb draaglijk maken en niet steeds denken aan het einde. En toen heb ik mijn plek op de begraafplaats weer opgezegd.
Oh?
Het was twee graven van mijn ouders af. Dat wilde ik graag. Mijn ouders hier, mijn broer daar, en dan kwam ik op het hoekje. Dus als ik naar het graf van mijn ouders ging, ging ik ook naar dat van mijzelf. En dan zag ik dat paaltje en dan dacht ik: hier kom ik te liggen. Als iemand er een boom plantte, zei ik: ‘Die boom moet een beetje naar rechts, want anders lig ik in de schaduw.’ Maar nu heb ik dat dus niet meer. En daar voel ik me happy bij. Nu voel ik dat ik wil leven, dat ik nog heel veel dingen wil doen. Ik wil mensen ontmoeten en dingen leren. Ik ben toch nergens meer bang voor.