Drie keer stond Stella Maessen op het songfestival en drie keer zong ze in een andere taal.
In 1970: Nederlands – met haar zussen in de ‘eerste meidengroep van Nederland’, The Hearts of Soul.
In 1977, voor België: Engels, als deel van Dream Express.
In 1982, weer voor België: Frans. Solo.
Haar carrière meanderde om die drie deelnames heen.

 

1970

U begon in een groep met uw zussen. Was muziek altijd al een familiezaak?
Jazeker. Ik herinner me heel goed dat ik als klein kind, ik was misschien pas vier jaar oud, zat te kijken hoe de meubels aan de kant gingen omdat er werd gejived en getwist. Elke zaterdag kwamen er ooms en tantes en dan was het feest. Mijn moeder deed aan Balinese dans en kon goed tappen. Mijn vader was militair, maar in zijn vrije tijd had hij een eigen groep, een Hawaiian band. Wij werden grootgebracht met Amerikaanse muziek. Met Doris Day en de muziek van de jaren vijftig, maar ook met de hits van bijvoorbeeld The Surpremes of Barry White. Mijn broers richtten na een tijdje The blue minstrels op. Onze oudste broer was bassist en de een na oudste drumde. Aan het eind van de zestiger jaren begon mijn zus Bianca ook met zingen, toen kwam Patricia er langzaam bij, en daarna ik. Als wij zondags wilden repeteren, haalden we eerst de tafel en de stoelen uit de keuken, we sloten de ramen en dan: spelen maar! Zondag was rustdag, en Harderwijk, waar wij woonden, was erg gereformeerd, dus als de ramen dicht waren konden ze ons vanaf de weg niet horen. Nou ja, toen we later bekend werden was het: ach, laat ze maar, die meisjes Maessen.

Hoe oud was u toen?
Toen ik in het familiebandje begon, aan het eind van de jaren zestig, was ik vijftien jaar. Ik zat nog op de middelbare school. En dat was dan elk weekend optreden, en ’s nachts laat thuiskomen. Omdat ik op maandagochtend zo hees en schor was van al dat zingen zei de leraar vaak: ‘Van jou heb ik vandaag geen last.’ Op een gegeven moment werden we ontdekt, en als The Hearts of Soul brachten Bianca, Patricia en ik een eerste single uit, en een tweede, Fat Jack. Die was geschreven door George Kooymans, van de Golden Earring. Het werd een hitje. Toen deden mijn broers nog mee. Maar een jaar later, op het songfestival, waren onze broers er niet meer bij. De mensen van de platenmaatschappij, of van de televisie, dat weet ik niet meer, wilden een meidengroep, denk ik. Mijn broers vonden het niet erg. Ze waren al getrouwd en hadden hun eigen werk. Ze gingen door met hun weekendband en voor ons werd het allemaal veel professioneler. Ik deed nog eindexamen, dat wel, maar net over het randje.

Tijdens het Nationaal Songfestival stonden jullie, tot de laatste stemronde, op de derde plek. Daarna kwam een jury met experts van de omroep, die besloten hun vijf punten niet te verdelen, maar allemaal aan jullie te geven. Waardoor jullie plotseling wonnen.
Er deden allerlei bekende Nederlandse artiesten mee. Ik dacht: ik ken ze niet, ik zal maar gewoon mijn best doen. Later hoorden we dat sommige collega’s het niet leuk vonden. We kwamen, in hun ogen, pas net kijken. Maar ik heb me daar niet mee beziggehouden, daar had ik ook geen tijd voor. We moesten naar het grote Eurovisie, in Amsterdam. Daar werden we zevende. Ik was zó teleurgesteld in mezelf. Ik heb ergens achter de coulissen in mijn eentje staan huilen. De andere twee hadden dat niet, maar ja, ik was pas zestien. Eigenlijk werd ik – ik was nog een kind – voor de leeuwen gegooid. Omdat er iemand anders won had ik het idee dat ik het niet goed had gedaan. Je weet hoe een kind is, je wilt altijd winnen en de beste zijn. Als ik er nu op terugkijk denk ik, och god, toch wel schattig hè?

Waterman, jullie liedje, was afwijkend, met die jazz- en Braziliaanse invloeden.
Mijn petekind Sophia, die is nu achttien jaar, speelt het weleens op haar laptop en dan zegt ze: ‘Toch wel mooi, hoor!’ En dan doet ze de hoogste stem en dan zeg ik: ‘Dat ben ik.’ Ja, ik vind het zelf ook een heel goed nummer, daar niet van. Tijdloos, denk ik. Net of het van een paar weken geleden is. Zou je er een ander arrangement op maken, een beetje hedendaags… Met de vernieuwde Hearts of Soul zing ik het nog wel. Maar dan moderner, met een beetje meer beat er in.

Hebt u het idee dat u als een normaal meisje bent opgegroeid?
Nou, niet echt hè… Ik heb eigenlijk geen vriendjes en vriendinnetjes gehad, dat ging gewoon niet. En wij komen uit een grote familie, daar moest rekening mee gehouden worden, het was niet alleen wij drieën. Wij moesten ook voor de kleineren zorgen. En mee wassen en strijken, hè? Ik heb eigenlijk niet echt een jeugd gehad, nee. Als ik dat nu zie bij mijn petekind… Ik was bij haar geboorte, ik heb haar zien opgroeien, ze was alle weekenden bij mij en woont nu zelfs bij me. Als ik haar dan met haar vriendinnetjes om zie gaan, denk ik: ja, dat heb ik gemist. Mijn kinderdroom was: pilote worden, of stewardess. Of schoonheidsspecialiste. Het is er nooit van gekomen, omdat we bekend werden. We moesten zoveel reizen. Ik zat meer in vliegtuigen en hotels dan dat ik naar school kon gaan.

Als u zichzelf op foto’s uit die tijd ziet, wat denkt u dan?
Dan denk ik: wat een dikkop. Ik zie een heel bescheiden meisje, dat jong was, nog thuis woonde, een grote familie had, maar wel altijd klaarstond voor haar moeder. Als ik zondags om vijf uur, zes uur in de nacht thuiskwam van een optreden, dan haalde ik het niet in mijn hoofd om te gaan slapen. Ik moest eerst mijn moeder helpen. Zo was ik. Of zo ben ik nog altijd. Een gewone boerenmeid.

 

1977

Na Waterman is de groep nog een paar jaar doorgegaan, maar in 1973 verhuisden jullie naar België. Hoe kwam u daar terecht?
Al sla je me dood. O ja, we ontmoetten de Vlaamse groep The Pebbles. Bianca kreeg een relatie met een van de bandleden, Luc Smets. Bovendien was er in België ook meer werk voor ons, studiowerk, achtergrondwerk. We trokken alle drie naar Antwerpen. Ik ging voor het eerst op mezelf wonen. Ohhh… ik was al die broers en zussen gewend… Ik had een leuk appartementje in het centrum van Antwerpen, maar ik kreeg vaak heimwee en dan moest mijn vader weer komen. Ik zocht voor mezelf nog een andere baan, naast de muziek. In een kledingzaak, dat leek me leuk. Ik ging gewoon vragen: heeft u nog personeel nodig? Dan had ik ook een bezigheid waarin ik de gewone wereld mee kon maken.

Jullie gingen samenwerken met de nieuwe band van Luc Smets, Shampoo. Dat was heel experimentele, psychedelische muziek.
Ja, maar dat klonk goed, hoor! Luc schreef de muziek, hij had in Amerika aan het Berklee College of Music gestudeerd en was ook arrangeur. Hij schreef wel moeilijke stukken, maar het zat sterk in elkaar.

U maakte onder de naam Stella Mason ook een paar solosingletjes.
Ik had toen nog geen ambitie om solo te gaan, maar als iemand van de platenmaatschappij zei: ik heb een leuk nummer voor jou, dan werd dat uitgebracht. Ik was niet bezig met een solocarrière, het was gewoon een aanbod.

In 1975 vormden uw twee zussen, uzelf en Luc Smets een heel nieuwe groep: Dream Express. En twee jaar later stonden jullie in de Vlaamse nationale finale.
Ja, Dream Express was veel commerciëler. Maar het liedje zat sterk in elkaar, het was niet goedkoop. En die voorronde… Er deden drie groepen mee, Trinity, Two Man Sound en Dream Express. Heb je die opnames weleens gezien? Het publiek ging tekeer! Toen we gewonnen hadden renden de fans de bühne op, het werd een chaos. Maar bij het internationale festival, in Londen, maakte ik me dit keer veel minder druk. Het liedje klopte helemaal, qua meerstemmigheid. En ik ging er niet meer per se naartoe om te winnen. Ik had geleerd van 1970. En de show… Die pasjes waren allemaal zo strak.

Kent u ze nog?
Nee hoor. Haha.

Wat herinnert u zich van de week in Londen?
Onze manager wist van organiseren. Hij wilde alles ‘big’. Daar voelde ik me weleens opgelaten onder, dan dacht ik soms: laat me toch met rust, jongen! Alles moest high society, terwijl we maar gewone mensen waren. Limousines en zo…

U had ook kunnen denken: deze week zijn wij de sterren.
Néé, zo heb ik dat nooit gevoeld. Het was een beetje opgeklopte week, maar ja, dat is altijd met een songfestival.

U werd opnieuw zevende, dat was best goed. Maar wat gebeurde er na dat festival?
We kregen veel werk in het buitenland. Allerlei buitenlanden wilden ons hebben. Er werd een tour geregeld, we speelden tijdens elk concert met een groot, plaatselijk orkest. Je kwam aan en ging eerst repeteren, de muzikanten hadden de partituren al gekregen, ze kenden de tempo’s en dan kwamen wij het hele zooitje doornemen. Ik vond het altijd heerlijk om op te treden met zo’n big band. Het zingt zo gemakkelijk. Er is een dirigent, je hoeft je geen zorgen te maken.

U werd heel bekend, vooral in België. Hoe vond u dat?
Ja, eh, goed. Ik bedoel: als je wilt zingen vraag je daar om hè? Je wordt bekend, en als je dat niet zint ga je wat anders doen. Of je gaat door en dan moet je zeggen: ik ben er voor jullie. Als je ziet dat mensen vooraan bij het podium mee staan te zingen, dan geeft dat toch een goed gevoel? Ik liep twee weken geleden in Antwerpen, met onze Sophia. Ik woon al bijna vijfentwintig jaar niet meer in België, en dan toch herkennen mensen me. We gingen naar een restaurant waar ik vroeger ook altijd kwam. Het was vol, alles was gereserveerd, maar de baas zag me en zei: u kunt gewoon gaan zitten. Dat vind ik bijzonder.

Maar u zei dat u een gewone meisjestijd gemist hebt. Dit was een fase verder, en het was weer niet helemaal normaal.
Nou, thuis was ik toch gewoon normaal? Van ons vader hebben wij altijd meegekregen: met beide benen op de grond. En je luistert gewoon en je doet maar wat ik zeg, niet meer en niet minder.

Maar als je twintig, dertig jaar bent, ga je toch ook aan relaties denken, en aan kinderen. Was daar wel ruimte voor?
Nou, eigenlijk niet. Ik heb geen kinderen. Eerst had ik het er te druk voor, en daarna, toen het wel kon, liep ik tegen de veertig, en nou ja, dan moet het nog lukken. Het lukte niet. Dat was natuurlijk eventjes een domper, maar daarna dacht ik: de natuur wil het niet – het is goed zo. Ach, ik heb een leuk petekind en leuke nichtjes, die gaan altijd met mij op vakantie… En daar geniet ik dan van. Ik krijg er ook heel veel liefde voor terug. Ik zeg altijd tegen Sophia dat ik van haar hou en als ik ga werken, of voor ze gaat slapen, krijg ik een kus. Hoewel ik heel streng geweest ben, ook toen ze klein was.

Vindt u het spijtig, achteraf, dat u geen kinderen kreeg?
Als ik mijn leven nu overzie heb ik geen spijt. Omdat ik met die meiden zo’n leuk leven heb.

En door hen ervaart u toch hoe het is om kinderen te hebben?
Ja, zo is het. En willen ze een hondje, dan krijgen ze een hondje. Een tweede hondje? Ja hoor, een tweede hondje. Dat kan ik nu doen omdat ik geen eigen gezin heb. Maar ja, ik loop ook al naar de drieënzestig hè?

Maar u bent actief, toch?
Ja, ik heb een huishouden van hier tot… eh…

 

1982

Dream Express hield op in 1979. Hoe kwam dat?
Onze Patricia stopte, die wilde andere dingen doen. Toen zijn Bianca, Luc en ik LBS (Luc, Bianca, Stella) begonnen. We zongen in dezelfde discoachtige stijl als Dream Express. We hebben nog een paar jaar platen gemaakt en toen, ja, toen zijn Bianca en Luc uit elkaar gegaan. Daarna begon mijn solotijd.

Dus de grote beslissingen in uw carrière gingen eigenlijk buiten u om?
Ja.

In 1981 zong u in de Vlaamse Eurovisievoorronde nog een lied van Luc Smets, Veel te veel.
Toen ik dat zong, op televisie, had ik hoge koorts en keelontsteking. Ik was zo ziek, ik kon niet eens meer lachen. Dat was heel erg. Ik werd niet gekozen, maar dat maakte ik niet meer mee, ik was al op weg naar mijn bed.

Een jaar later zong u voor Wallonië.
If you do like my music, een Engelstalig nummer, was voor me geschreven door twee jongens van de vroegere The Pebbles. Toen het af was zeiden ze: dit is misschien een Eurovisieliedje. Wallonië was aan de beurt dat jaar, maar ik kende geen woord Frans. We stuurden het gewoon in en maakten een promotieclipje, want dat moest. Op een zondagavond werden alle filmpjes van de kandidaten op televisie vertoond en daarna konden de mensen stemmen. En ik zat dus thuis, hoorde mijn naam en zei: ‘Nee, dat kan niet!’ Dus toen moest ik opnieuw gaan. In het Frans. Nou, ik heb met de tekst onder mijn kussen geslapen.

Hoe was het festival van 1982?
Hoe het is op zo’n festival: er wordt een weeklang gefeest. Dan denk ik: het kost allemaal zoveel geld, moet dat nou? Het kon wel wat minder. Mijn manager had een huis afgehuurd, dat hij Stella House noemde. De kok die we meegenomen hadden verbleef daar, en wat mensen van Stella Artois, onze sponsor. Als er iemand in het Stella House op bezoek kwam, de pers bijvoorbeeld, kreeg die steak au poivre, Belgische frieten, en Belgisch bier dus. We deden er de interviews, en mijn kapper zat daar ook. Maar het festival zelf… Ik dacht: ik doe gewoon mijn best. Toen werd ik nummer vier. Ik kreeg een paar keer twaalf punten en heb zelfs even op nummer één gestaan.

Was het nagelbijten?
Ach ja, je weet toch altijd dat er twaalf punten aan Nederland wordt gegeven en dat je twaalf punten terugkrijgt [Nederland gaf België dat jaar 3 punten. België gaf Nederland géén punten, EV]. Voor ik op moest was er wel spanning, je wilt toch zo goed mogelijk uit de verf komen. Maar ik denk dat ik dat wel heb gedaan, toch?

Bent u van het festival gaan houden?
Nou, ik heb het altijd wel graag gezien, maar tegenwoordig weet ik niet wat ik ervan moet denken. Wat is het nou? Een sóngfestival, of een show? De stemmen zijn nog echt, maar het orkest niet meer. Ik kijk natuurlijk wel altijd wie er voor België gaat, en wie voor Nederland. Dat we bijna wonnen met The Common Linnets vond ik leuk om te zien. Maar als de pers dan achter de problemen tussen die twee aan gaat, denk ik: hou toch eens op, probeer je artiest te steunen. Net als met Trijntje Oosterhuis, over die jurk. Ze schrijven er kranten van vol. Waarom? Afbreken is zo gemakkelijk.

Maar die drie deelnames, wat hebben die voor plek in uw carrière? U hebt zoveel meer opnames gemaakt, maar die drie songfestivalliedjes krijgen de aandacht. Hoe vindt u dat?
O, dat is toch keileuk? Dat is een stempel dat je krijgt. Daar moet je blij om zijn! Natuurlijk! Anders ga je er toch niet aan meedoen?

 

Na 1982

Aan het eind van de jaren tachtig besloot u om vooral voor het werk in de kledingzaak te kiezen. Was dat omdat u een ander leven wilde?
Je moet een stap terug doen en anderen, jongeren, de ruimte geven. Ze zitten echt niet op zo’n ouwe tante te wachten. Ik heb een leuke tijd gehad, ik doe nu dingen waar ik zin in heb. Heel af en toe treed ik nog met mijn zussen op, daar hebben we plezier in, maar meer hoeft dat niet te zijn.

Maar toen u stopte was u maar halverwege de dertig.
Ik wilde het normale leven een beetje ervaren. Niet het gestreste. Ik heb altijd in de kleding gezeten, in de mode. Daar heb ik toen de voorkeur aan gegeven. Tussen de mensen zijn, hun verhaal aanhoren, een luisterend oor bieden. Ik heb nu op een heel andere manier contact met de mensen.

Vond u het lastig om zonder uw familie te moeten optreden?
Ik had mijn manager. En ik kwam natuurlijk ook collega’s tegen. Ik heb samengewerkt met Bryan Adams, met Céline Dion, ik heb Freddy Mercury ontmoet, en ja, dat zijn gewone mensen, hoor. Lekker gezellig, een pintje of een wijntje drinken samen. Maar het was even slikken als ik alleen naar Japan moest, en lang in het vliegtuig zat… Je werd dan wel opgehaald, maar je had toch even dat eenzame gevoel. En dan moest het hotel wel goed zijn, want anders zakte je helemaal door de grond. Dat was toch ook wel een van de redenen om te stoppen. Je ontmoet veel mensen en ik hield van optreden, maar je bent maar alleen, snap je?

Wat deden uw zussen in die tijd?
Onze Patricia deed veel achtergrondzang, bijvoorbeeld bij Sandra Kim, op het songfestival in 1986. En een jaar later bij Plastic Bertrand. Maar ze overleed in 1994, aan een hersenbloeding. En onze Bianca is na haar carrière in de ouderenzorg gaan werken. Onze Bianca woont net als ik in Veghel en ons Dorien, de jongste zus, woont ook dichtbij. Maar we lopen de deur niet plat bij elkaar, hoor. We bellen wel veel, en soms spreken we af om te fitnessen, dan liggen we anderhalf uur aan die apparaten te trekken.

Het lot heeft uw familie niet echt gespaard…
Nee. Nee. Onze Frans kreeg een hersentumor op zijn eenentwintigste, maar ja, in de jaren zeventig konden ze dat nog niet opereren. Mijn andere broer, Edwin, was nog maar drieënveertig toen hij doodging, en net als Patricia is ook mijn moeder natuurlijk vrij jong gestorven.

Woonde u nog thuis toen dat gebeurde?
Nee, we waren al in België. Mijn vader kwam alleen te staan. Een tante van wie de man ook overleden was, zei tegen ons vader: ‘Ik zal bij u in huis komen om die jongste kinderen mee groot te brengen.’ De jongsten hebben daarna een heel ander soort opvoeding gehad dan wij. Toen onze moeder nog leefde, was het altijd ták ták ták: zó wil ik het, en je moet me niet tegenspreken. Op vrijdag werd het huis gedaan: de bedden, de was, dweilen. Als mijn moeder dan op maandagmorgen in onze slaapkamer kwam en de kast stond scheef, trok ze er alles uit en moesten we nog voor we naar school gingen de boel weer netjes opvouwen en terugleggen.

Uw vader zat in het leger, maar uw moeder was strenger?
Ja, mijn moeder was van de discipline. Zelf had ze in Indonesië op een nonnenschool gezeten, dus ze was het zo gewend. Ik denk dat mijn moeder trouwens een grote steun voor mijn vader is geweest. Zelf zat ze niet gevangen, maar ze heeft hem in het jappenkamp gezien. Toen ze later samen naar Nederland kwamen kregen ze een huis, en vijfenzeventig gulden om wat meubels te kopen. Te léén, hè? Dat geld moesten ze terugbetalen! Het was putje winter. Ze hadden nauwelijks warme kleding, want ja, dat kenden ze in Indonesië niet. Ik hoor het mijn vader en moeder nog steeds zeggen: ‘We kwamen aan en we kregen allemaal een zak appels.’ Góúdreinetten. Arghhh. Daar moesten ze het mee doen.

Heeft dat wat uw ouders meegemaakt hebben veel invloed op jullie gehad?
Nou, mijn vader sprak er bijna niet over… Dat kwam pas later. Toen vertelde hij hoe zijn vader en zijn broer in mootjes gehakt werden. Hoe de jappen de buik van zwangere vrouwen opensneden… En in Holland… Ons pap had in Indonesië als militair al een zekere rang, maar na de repatriëring moest hij hier weer van onder af aan beginnen. Mijn vader heeft altijd geknokt en was heel weinig thuis. Hij werd ook gedetacheerd, naar Duitsland, naar overal. Toch heeft dat allemaal niet zo’n grote invloed gehad op onze opvoeding. Bij mensen die de oorlog hadden meegemaakt zag je soms dat ze enkel bezig waren hun eigen kop te redden… Maar zo was mijn vader niet. Hij was ook wel streng, maar hij heeft ons altijd gesteund.

Waren jullie inkomsten nodig voor het gezin?
Nee. We hebben echt muziek mogen maken omdat wij het leuk vonden.

Toen hij begon te vertellen over zijn verschrikkingen, wilde u dat toen wel horen? Of vond u het heel naar?
Ik vond dat hij erover moest praten. Zo kregen wij ook een beeld van wat hij meegemaakt had. En voor mijn vader was het misschien een uitlaatklep.

En het lukte hem om er met jullie over te praten?
Ja, dat kon hij, op het eind van zijn leven. Hij is begin jaren negentig overleden.

Bent u naar Indonesië geweest?
Ja.

Hebt u de plekken bezocht waar uw ouders vandaan kwamen?
Nou, niet echt, want het was meer voor het werk.

Koesterde uw vader wrok ten opzichte van de Nederlanders?
Nee. Dat heb ik nooit gemerkt. Maar als je het verhaal hoort van hoe ze destijds hier ontvangen zijn denk je wel: hoe is het mógelijk!

Had u op het songfestival dan wel het gevoel: we staan hier voor ‘ons’ land, voor Nederland.
Ja, natuurlijk, ja. Maar er werd wel altijd gezegd: Nederlands-Indische meisjes. Zelfs toen we voor België deelnamen, zeiden ze steeds: Nederlandse meisjes, afkomstig uit Indonesië.

Vond u dat vervelend?
Nee hoor.

Alles bij elkaar hebt u vrij veel met dood en met verdriet te maken gehad, toch?
Ja. Ja.

Kunt u daar goed mee omgaan?
Ja, ik wel. Als ik er zo over praat, voel ik verdriet. Maar het is niet alleen verdriet bij mij, er zijn zoveel mensen die verdriet hebben. Daarom, als dames in de familiezaak waarin ik werk het over hun verdriet hebben, dan kan ik me in hen verplaatsen.

Dus wat u meemaakte heeft u geholpen om anderen beter te begrijpen?
Ja, zo is het. En ook om te denken: ik mag blij zijn dat ik elke ochtend mijn ogen open kan doen. We gaan er weer tegenaan en ik heb plezier in mijn werk. Ik heb een petekind dat van me houdt en ik heb nichtjes die van me houden en ik hou van hen. Ze zijn graag bij me. Ik kan ze grote en kleine cadeaus geven en dat appreciëren ze. Al die gedachtes maken het leven gezellig.

Van wie hebt u die positieve instelling?
Ik denk van mijn vader. Kijk, ik wil gewoon goed overkomen voor de mensen die verdriet hebben. Ik wil dat ik ze kan vastpakken en ze kan omhelzen. Als er iemand in de winkel huilt, huil ik mee.

Maar toen u zelf nare dingen meemaakte, waren er dan wel mensen die hetzelfde voor u deden?
Mm… Daar vraag ik niet om.

Waarom niet?
Eh… dat moet van de ander komen. Ik heb bijvoorbeeld vrienden of vriendinnen die ik niet zo vaak hoor, maar hebben ze een moeilijke periode, dan bel ik ze. Je bent er niet alleen voor de mooie momenten, maar ook voor de mindere. Snap je wat ik bedoel?

Maar als het uzelf wat minder goed gaat?
Ik krijg thuis al liefde genoeg. Meer hoef ik niet te hebben.

U hebt altijd in een groot gezin geleefd, nu creëert u een warm gezin om u heen. Is dat dan uw bescherming?
Niet een bescherming voor mij, ik probeer hún te beschermen.

Vindt u dat u tot nu toe een mooi leven hebt gehad?
Ja, maar zoals iedereen natuurlijk met ups en downs. Als ik in groter verband kijk zeg ik toch dat ik een mooi leven heb. Ik doe wat ik fijn vind. Mijn man is anesthesist en brengt dus veel tijd door in het ziekenhuis, maar we doen ook leuke dingen samen. En de muziek blijft. In huis, of in de winkel, ik zing altijd. En met mijn zussen treed ik ongeveer eens per maand op, dat is precies goed.

Toch las ik op uw Facebookpagina dat u vorig jaar meedeed aan de selectie van The Voice of Holland.
Sophia had me ingeschreven. Dat wist ik niet, maar ik kreeg opeens een telefoontje. Dus ik zei: Sophia, wat heb je gedaan? Ze zei: Tante Stella, je moet een keer meedoen, je kunt zo goed zingen. Ik zei: Doe dat nooit niet meer, hè. Maar goed, we zijn gegaan en toen ze zag hoe het eraan toeging, dacht ze ook wel: hm. Je komt binnen, ze vragen naar je nummer, en er was wel een pianist, maar die had geen bladmuziek en dus moest ik twee liedjes zonder begeleiding zingen. Ik mag er geen slechte dingen over zeggen, maar ik weet niet wat ik er van moet denken. Ik mocht niet door naar de blind auditions, maar uiteindelijk ben ik daar blij om.

Heeft u spijt dat u het geprobeerd hebt?
Nee, och nee. Ons Sophia vond het helemaal geweldig. Ik deed het meer voor haar dan voor mezelf. En dan is ze helemaal trots hè? Och, ze is altijd zo trots.

Zingt u weleens op Eurovisiemiddagen?
Wij hebben nog nooit een uitnodiging gehad. Maar daar kan ik me niet druk over maken. Ik lig er niet wakker van.

In 2010 hebt u met The New Hearts of Soul, nu met uw jongste zuster Dorien, een nieuwe single opgenomen: Suddenly you.
Die is door Evert Verhees geschreven, die met Patricia getrouwd was. Dat deden we omdat mensen bij optredens wel plaatjes vragen en dan konden we deze voor twee euro verkopen. Een beetje publiciteit.

Was het ook de bedoeling om voorzichtig een nieuwe carrière op te bouwen?
Nee… gewoon om gezellig bezig te zijn. We hebben al een zekere ouderdom, ze staan echt niet op ons te wachten haha.

Het kan toch zijn dat u het gevoel van vroeger weer wilde beleven? Of is dat een beetje overdreven?
Dat is een beetje overdreven. Nee, want als we optreden en je ziet de mensen staan kijken van: o, dit is toch wel leuk, dan is dat al genoeg. En ik kan toch ook niet doorgaan tot ik achter een rollator loop? Kijk, je kunt zingen leuk vinden, maar willen zingen om in de belangstelling te staan: dat zijn twee verschillende dingen. En dat laatste heeft me eigenlijk nooit echt aangetrokken. Snap je wat ik bedoel?