Tien jaar geleden hoorde ik een dikkige, besnorde Tsjech zeggen: ‘Voor Roma zijn er maar twee manieren om te leven: arm zijn of in armoede leven.’ De man was de eigenaar van het acacia roze vakantiehuisje dat mijn ouders voor drie weken hadden gehuurd. Zijn woorden (in basaal Engels) maakten indruk want iedere keer als ik op de achterbank van de huurauto plaatsnam, kwamen ze weer naar boven. En als we dan in České Budějovice – de grote stad – waren, betrapte ik mijzelf erop dat ik oplette of ze niet in de buurt waren: de mensen waarover die verhalen werden verteld, zij die stalen, zij die sloegen.
En als ik na de zomervakantie weer met mijn klasgenoten op het schoolplein stond, werden de vooroordelen van alle kanten aangedikt. Iedereen had ooit weleens een land als Tsjechië bezocht en iedereen kende de verhalen van zakkenrollende en bedelende Roma. En in onze geschiedenisboeken? Daar werd niets van dit alles ontkracht. We leerden enkel over de Eerste en Tweede Wereldoorlog en iets met een koloniaal verleden, maar dat was slechts een voetnoot, veel verder bracht de lesstof ons niet. Daarom ben ik blij met vanavond, met de tweede halve finale van het Songfestival. Dan maakt de wereld kennis met de 35-jarige Joci Pápai uit Hongarije: de allereerste artiest ooit die op dit podium in het Romani zingt.
Alleen al daarom verdient Joci een standbeeld van brons, hout of natuursteen. Dat hij gekozen is, er staat en durft te zingen in een taal van een minderheidsgroep is een prachtig gegeven. Zeker als je beseft dat het nog geen acht jaar geleden is dat Hongarije werd opgeschrikt door een reeks doelgerichte aanslagen. Daarbij werden verschillende Roma op gruwelijke wijze omgebracht: met jachtgeweren, granaten en zelfs molotovcocktails. Bij de meest afgrijselijke aanslag werden een vader en zijn 5-jarige zoontje doodgeschoten op het moment dat zij hun in brand gestoken huis probeerden te ontvluchten. En tot voor kort kwam het Hongaarse Jobbik, qua omvang de tweede politieke partij van het land, vooral in het nieuws omdat zij innige banden onderhield met de – inmiddels verboden – Magyar Garda (Hongaarse Garde): een knokploeg die in Roma-wijken intimiderende marsen in zwart-witte uniformen hield. Inmiddels is een deel van de Hongaren het geweld en de discriminatie tegen Roma zat. Meer dan zat zelfs. Nog geen maand geleden gingen tienduizenden Hongaren de straat op om te demonstreren tegen premier Viktor Orbán. Eén van de dingen waartegen gedemonstreerd werd, was de discriminatie van Roma-zigeunerkinderen in het onderwijs.
Het is hoopgevend dat Joci Pápai door het Hongaarse publiek op een voetstuk is geplaatst. Dat juist hij zijn verhaal mag vertellen op dat miljoenenpodium. Dat de hele wereld voor drie minuten mag kijken in die prachtige, nederige bruine ogen. ‘Ik ben geboren als een vagebond, heb enorm geleden maar nu heb ik God gezien,’ zingt Joci terwijl hij bijgestaan wordt door een zigeunervrouw die de onderkant van haar geplooide rok boven haar enkels laat dwarrelen. ‘Waarom heb je tegen mij gelogen? Over dat huidskleur er niet toedoet. Je weet dat ik bruine ogen heb en dat dit nooit zal veranderen,’ gaat hij in Romani verder. Aan alles voel je dat zijn verhaal rechtstreeks uit het hart komt en dat hij de lijnen van zijn littekens kent.
Het zal daarom geen verrassing zijn: vanavond gaat mijn stem naar Joci. Stiekem hoop ik dat de Tsjech van het acacia roze huisje ook kijkt. En dat hij beseft dat niet alles is zoals het lijkt.