In dit geweldige (Noorstalige) boek staan boeken, films, liedjes, radio-uitzendingen en tv-programma’s die door de vier samenstellers bestempeld worden als ‘Noorse klassiekers’. Per klassieker schreven de makers (muziek-, film- en literatuurrecensenten) zo’n tweehonderdvijftig woorden over de inhoud en betekenis. Het boek verzamelt 696 cultuuruitingen vanaf 1945 tot aan 2012, toen het uitkwam. Mooi vormgegeven, goede tekst, heldere foto’s, per spread vier onderwerpen, een sterk register. Aan dit boek ontbreekt niks en je wilt niets liever dan grasduinen, lezen, herontdekken, verder lezen – dat wil zeggen: als je opgegroeid bent in Noorwegen, of er hartelijke banden mee voelt. En als je Noors leest, natuurlijk. Maar ook als je dit boek onder ogen krijgt en het niet kunt lezen, komt meteen deze vraag in je op: waarom hebben wij zoiets niet?
Even terug naar Norske Klassikere: staan er songfestivalliedjes in? Jazeker! Vier uit de jaren zestig, vier uit de jaren zeventig en drie uit de jaren tachtig. Daarna is het blijkbaar gedaan met de klassiekersstatus van de liedjes uit het Melodi Grand Prix, zoals de Noren het songfestival al sinds jaar en dag noemen. Hoewel het dus vreemd is dat zelfs Fairytale van Alexander Rybak, de winnaar van 2009, die nog steeds het grootste puntenaantal ooit vergaarde, niet genoemd wordt, is de aandacht met elf bijdragen vrij behoorlijk. Wat ook opvalt: de over het algemeen voor het songfestival gangbare benadering, badinerend en cynisch, ontbreekt hier.
Het eerste songfestivallied dat genoemd wordt is meteen ook de allereerste bijdrage van Noorwegen ooit, in 1960. Op 20 augustus van dat jaar werd het oprichten van de Noorse televisie officieel gevierd met een grote feest-uitzending. Een halfjaar eerder was het songfestival een van de proefuitzendingen geweest, en een van de bekendste Noorse zangeressen, Nora Brockstedt (1923-2015) werd vierde met het Laps geïnspireerde Voi, voi. Haar jurk was ook enigszins Sami-(Laps)-achtig en hangt nog altijd in een museum. De leukste uitvoering van Voi, voi is echter niet die op het songfestival, maar die waarmee de officiële ‘we-hebben-tv-viering’ eindigde. Het Amerikaanse trio Deep River Boys probeerde het, met Nora, in het Noors te zingen. Zie hiernaast het resultaat. Met aardige verrassing op het eind.
De andere zestiger-jaren-liedjes die beschreven worden zijn Intet er nytt under solen (‘Er is niets nieuws onder de zon’, 1966, van de latere minister van cultuur Åse Kleveland, het boek noemt het ‘het allerbeste songfestivalliedje ooit’) en Oj oj oj så glad jeg skal bli (‘O, o, o, wat zal ik blij zijn’, 1969, van Kirsti Sparboe, uitgevoerd in een door Salvador Dali ontworpen decor en geëindigd op de laatste plaats, het boek: ‘met één enkel troostpuntje, van Zweden’) maar het bijzonderst is het stukje over La meg være ung (‘Laat me jong zijn’), een liedje dat niet door de Noorse voorronde van 1964 kwam. De auteurs: ‘Een oproep tot muzikale opstand en zelfbeslissingsrecht voor jonge mensen, een broekzakrevolutie in liedjesformaat, een wondertje van jubelende popmuziek.’ En ook: ‘een schoolvoorbeeld van dubbelcommunicatie’ omdat het protesterende, vooruitstrevende liedje gezongen werd door een lief zeventienjarig zangeresje: Wenche Myhre, die inmiddels een van de ‘grande dames’ van de Noorse schlagermuziek is (en uiteindelijk wel naar het internationale songfestival ging, in 1968, maar voor Duitsland). De eindconclusie van de schrijvers luidt: ‘Dit is het zoetste, minst bedreigende protestlied uit de geschiedenis.’
De jaren zeventig-bijdragen zijn: Mata Hari (1976, door Anne-Karine Strøm) en Oliver (1979, Anita Skorgan, ‘Geloof het of niet, dit was het eerste Noorse songfestivalliedje dat door de artiest zelf geschreven was.’ ‘Alleen de belachelijke tekst staat een moderne uitvoering van dit Chic-meets-amusementsmuziek-pareltje in de weg.’). En dan is er dubbel aandacht voor Mister Melodi Grand Prix: Jahn Teigen. Hij debuteerde in 1978 op het Eurovisie Songfestival met Mil etter mil (‘Mijl na mijl’, nul punten), deed later nog twee keer mee (Adieu, 1982, twaalfde en Do Re Mi, 1983, negende), maar nam ook nog deel aan tien (!) andere Noorse voorrondes. Een van zijn voorrondeliedjes,Voodoo, uit 1976 krijgt een eigen entry in dit klassiekersboek. ‘Een barokke symfonische prog-rocksong, vol met jazzakkoorden en jankende, huilende gitaarsoli.’ ‘Jahn Teigen kwam in zijn skelet-kostuum naar voren sluipen, als een monster in een horrorfilm uit de dertiger jaren.’ ‘Voodoo was een van de eerste songfestivalliedjes dat “te cool voor het songfestival” was.’
In de jaren tachtig lezen we nog over Mitt liv (‘Mijn leven’, Kate Gulbrandsen, 1987, negende) en over de Bobbysocks met hun winnende lied La det svinge (1985, ‘Laat het swingen’). Maar een mooi groot stuk wordt besteed aan een van de bijzonderste Noorse inzendingen ooit: Sámiid ædnan (‘Samenland’) uit 1980. Gezongen door Sverre Kjelsberg en Mattis Hætta. ‘Kjelsberg was al heel lang zeer kritisch over het festival, maar hij koos ervoor om daar iets aan te doen: hij nam zelf deel, met iets beters. En met dat “iets beters” probeerde hij de enorme aandacht voor het songfestival te gebruiken om het belangrijkste strijdpunt van dat jaar zichtbaar te maken.’ Het jaar ervoor waren er veel protesten geweest rondom de uitbouw van de waterwerken van Alta. De Samen (de Noorse ‘Lappen’) streden hiertegen en een brede discussie over de rechten van de Samen ontstond. Mattis Hætta zong tijdens het lied een ‘joik’, de traditionele liedvorm van de Samen. Citaten uit Norske klassikere: ‘Het hoogtepunt vond al ver voor de finale plaats, toen Kjelsberg en Hætta honderdvijftig journalisten uit heel Europa zo ver kregen om gezamenlijk het bekende joikrefrein aan te heffen.’ ‘Sámiid ædnan is een volkse, symbolische soundtrack gebleven.’ En: ‘De Alta-waterkrachtcentrale werd in 1987 in gebruik genomen.’
Een lekker bladerboek dus. Voor Norofielen. Maar hoe mooi zou het zijn als er ook zo’n boek voor Nederland of voor Vlaanderen zou bestaan? Met De Fabeltjeskrant, met Eén voor Afrika, met Open het Dorp, met Heel Holland Bakt, met Met het oog op morgen, met Foxy Foxtrot, met Nobody’s wife, met Nooit meer slapen en met De consequenties. En met een antwoord op de voor Eurostory relevante vraag: welke songfestivalliedjes zouden wij tot de klassiekers rekenen? Wacht, ik beperk me tot Nederland en doe een poging.
Natuurlijk kunnen we niet om onze winnaars heen. Ding-a-dong, De troubadour, Een beetje en Net als toen komen er vast wel in. Maar welke inzendingen hebben de jaren beter overleefd dan andere? Ik denk meteen aan Ik hou van jou, het liedje dat Maribelle in 1984 naar de dertiende plaats zong. In de versie van Gordon werd het nog eens een hit, en onlangs vertolkte Brace het tijdens The Voice of Holland. De mallemolen (Heddy Lester, 1977)? Paul de Leeuw nam het op, en nog steeds kunnen heel veel mensen het meezingen. Ook Birds van Anouk (2013) moet een vermelding krijgen, omdat haar deelname voor een omwenteling in het Nederlandse denken over het songfestival zorgde. Vanwege het tijdelijke maar enorme succes van Mouth & Macneal in de jaren zeventig zou Ik zie een ster/I see a star (1974) ook niet onlogisch zijn. Iets verder terug in de tijd: Katinka, misschien (van De Spelbrekers, 1962, nul punten) en zeker Wat een geluk van Rudi Carell (1960, ‘Wat een geluk dat ik een stukje van de wereld ben, dat ik de wijsjes van de sijsjes en de merels ken.’) Uit de deelnames in de nineties zouden we kunnen kiezen voor Vrede (Ruth Jacott, 1993, zesde plaats) en Hemel en aarde (Edsilia Rombley, 1998, vierde).
Wat niet-gekozen voorrondeliedjes betreft wordt het lastiger, misschien Ploem ploem jenka van Trea Dobbs (1965) of heel, heel, heel misschien Pierrot (Bonnie St. Claire, 1981 – maar Bonnie heeft ongetwijfeld al een entry te pakken met haar Dokter Bernard…). Het enige voorrondeliedje waarvan het zeker is dat het in Nederlandse klassiekers komt is natuurlijk E-mail to Berlin van Double Date (1999), de tweeling die het record vals zingen verbrak. En het boek eindigt uiteraard met de glorieuze Common Linnets, die een raketcarrière aan het lanceren zijn vanuit Calm after the storm uit 2014. Hoe dan ook: de vraag is niet óf we een dergelijk boek willen, de vraag is: wanneer kunnen we het hier, in deze boekenrubriek, bespreken?
NORSKE KLASSIKERE
Sven Ove Bakke, Inger Merete Hobbelstad, Vidar Kvalshau, Morten Ståle Nilsen
Spartacus, 2012.
499 bladzijden
Noors.