Sinds er een televisie in huis stond, keken we naar het songfestival. Het was een gebeurtenis waarvoor mijn ouders Nibbits in huis haalden. Het scherm werd zwart, de trompetjes zetten in, je zag een logo dat het ook goed had gedaan op een kerncentrale of de gevel van een hekwerkenfabriek en het begon. Ik was nog zo klein dat het in mijn beleving ongeveer een week duurde. Grapjes over de ellenlange puntentelling begreep ik niet – tegen die tijd was ik al lang in slaap gevallen en naar mijn bed gedragen.

Later, veel later, heb ik me wel eens afgevraagd of het Songfestival nu een argument voor of tegen de Europese Unie is. Het is, vermoed ik, allebei tegelijk. Je kunt verdedigen dat het kennelijk muzikale eenheidsworst oplevert, die vooral laat zien dat Europa in feite geen eigen popcultuur heeft, plastic europop en volksdansliedjes uitgezonderd, en dat de jurering voornamelijk een weerslag is van de vriendjespolitiek die al een half leven geleden werd bezongen door satirisch gezelschap Farce Majeure:

Het is weer niks allemaal
Weer niks allemaal, weer niks allemaal
Het is als altoos waardeloos
Wat moet je daar als jury nou uit kiezen
Je zou toch bijna alle hoop verliezen
D’r is weer geen behoorlijk liedje bij
Maar dit is van mij
Van jou? Ja, van mij!
Maar eindelijk, ten lange lange leste
Toevallig vinden wij dat ook het beste
Opvallend, nietwaar
Merkwaardig, nietwaar

Farce Majeur, Songfestival.

Je kunt dat allemaal verdedigen. Maar het is een oud, vastgeroest beeld, uit de tijd dat werkelijk iedereen nog keek, omdat er domweg weinig anders was om naar te kijken. Dezelfde tijd dat je thuisbleef voor Koot en Bie. Met Nibbits erbij. De tijd dat ‘camp’ nog geen woord was. Daarna was het Songfestival gered, want immuun voor elke vorm van kritiek – zo gelaagd als een gedicht.

De inzendingen van Finland zijn een goed argument om kritiek mee te pareren. Wat je ook van de artiesten vindt die door de jaren heen zijn uitgezonden om de blauwwitte vlag te verdedigen, eenheidsworst is er niet van te maken: van reggae tot rock, van jazz tot metal. Iedereen heeft het meestal over Lordi, maar die band is in feite nog relatief generiek in zijn genre, en in heel Scandinavië bloeit (of schimmelt) een uitgebreide underground voor snoeiharde bands – dat krijg je met die lange winters, grote bossen, Vikings als voorvaderen en relatief weinig mogelijkheden tot het verzorgen van gezichtshaar.

Nee, voor zover iemand hier iets van Finland weet of begrijpt, valt Lordi prima te plaatsen. Het wordt vreemder als het Finse verlangen naar zon en zuiderzee de vorm van een liedje aanneemt. Kijk maar eens naar de hoogblonde Anneli Saaristo, een soort degelijke versie van Mieke Stemerdink. Een Finse die Latin staat te zingen geflankeerd door twee flamencogitaristen – je krijgt er een beetje hoofdpijn van, omdat je hersens niet helemaal om het begrip heen passen. Alsof je de Spaanse schaatser Gómez nog eens voorzichtig pootje over ziet rijden in Heerenveen, of Eddie The Eagle een rakelingse duik van een schans ziet maken. Als het Songfestival een spel kaarten is, is Finland de joker – altijd goed voor een verrassing.

Inmiddels sla ik de Songfestivalgekte wel eens een jaar of twee over. Wat mij betreft is er een scherpe scheiding tussen alle Songfestivals voor en na 2000. Het was prachtig lenteweer, we hadden onszelf met een grote hoeveelheid vrienden en drank uitgenodigd bij de vriend met de grootste televisie. Daar zaten we onderuit in de tuin, bier onder handbereik en de televisie op oorlogssterkte. In mijn herinnering was het nog nauwelijks begonnen toen er al werd overgeschakeld naar Enschede.

Het lukte ons niet goed om de switch te maken van halfdronken uitgelatenheid met Europees klatergoud naar het besef dat zich een grote ramp voltrok voor onze ogen, naar nationale rouw. Nina Åström zong de matige deun A little bit, het enige Finse liedje waarvan je zeker weet dat niemand in Nederland er aandacht voor had. Terwijl we dat toen toch goed hadden kunnen gebruiken, een beetje liefde tussen al dat puin.