Zomaar een zin uit haar winnende songfestivalliedje, De Troubadour: ‘Hij zong voor groot en klein publiek.’ Datzelfde geldt tegenwoordig voor Lenny Kuhr zelf. Na een volle carrière met hits en aandacht kiest ze nu voor optredens in kleine, intieme theaters. Onlangs kwam haar eenendertigste album uit en naar aanleiding daarvan spraken wij over muziek en tekst, over songfestival en stemverlies – over geheimen en over heimwee.
Op de nieuwe cd staan veertien liederen, die niet alleen tekstueel, maar ook muzikaal verrassen. Oh mijn lief, bijvoorbeeld, klinkt als een optelling van invloeden uit de volksmuziek van heel veel verschillende landen.
Ik pakte mijn gitaar, nadat ik even naar de klassieke Egyptische zangeres Oum Kalthoum had geluisterd. Die zingt in één toonsoort. Nou ja, dat mag je niet zo noemen, want die Arabische toonladders hebben geen akkoorden. Maar in mijn vertaling was het Gis-mineur. Toen dacht ik: zij zingt één lied van wel zeven minuten of nog langer, in één toonsoort, dat is te gek gewoon, ik zal eens kijken of ik dat kan. Ik kreeg er ontzettend veel plezier in. En toen ineens voelde ik dat het iets opriep dat met een verwachting te maken heeft, met het nog niet ingelost verlangen. Dat vind ik een spannend gegeven: je bouwt je verlangen op. Daarom zing ik ook maar twee tekstregels in dat lied. ‘Al die tijd wachtte ik op jou. Oh mijn lief, morgen ontmoet ik jou.’
Ik hoor ook iets Grieks, iets bazouki-achtigs.
Er zit van alles in. Het klinkt heel Zuid-Europees of Oosters. Mijn muziek is nooit zo Amerikaans geïnspireerd. Veel eerder Spaans, Portugees, Frans, Israëlisch. Die pure muziek vind ik nog altijd heel mooi. Muziek die akoestisch gespeeld wordt.
Was je al vroeg bekend met die verschillende muziekstijlen?
Ja, van kinds af aan. Mahalia Jackson bijvoorbeeld, vroeger, die gospels zong, recht uit haar hart. Ik vond dat ongelooflijk. Ik kon me niet voorstellen dat zoiets bestond. Maar ik werd het meest geraakt door Zuid-Amerikaanse muziek, Portugese, door Zigeuner- en Balkanliederen. Ik luisterde veel naar zangeressen als Maria Dolores, en naar Portugese fado’s, die vond ik prachtig.
Ontdekte je alles zelf of werd het je aangereikt?
Ik begon het te ontdekken het toen ik een jaar of vijftien was. Dan gingen we een dagje vanuit Eindhoven, waar ik woonde, naar Amsterdam. Ik kocht platen op het Waterlooplein, ik zag iets bijzonders en dacht: dat zal ik eens meenemen. En later, voordat ik echt het vak in ging, werkte ik in een platenzaak. Ik was zeventien en moest toch wat geld hebben, ik verdiende nog niet genoeg met zingen. Alles wat daar nieuw binnenkwam kon ik beluisteren. Ook klassiek, en die invloeden hoor je ook nog in mijn muziek. Ik vind het spannend wanneer een maat ineens uit een patroon stapt. Ik heb dat heel vaak gebruikt: een zevenkwart, een negenkwart, een vijfkwart. Dat is voor mij zelfs een spiritueel iets. Je bent gewend om binnen je eigen raamwerk te blijven, maar wanneer je dat verlegt, verleg je ook je horizon. Niet alleen je muzikale spectrum wordt ruimer, maar ook je visie op het leven.
Begin jaren negentig kreeg je een stembreuk: je raakte, binnen een week, je stem kwijt. Je kon niet meer zingen. Pas na een jaar kwam hij heel langzaam terug.
Ik heb ook heel lang niet kunnen spreken. Dat was natuurlijk verschrikkelijk. Eerst was er paniek, ik was mijn beroep kwijt, mijn zijn, mijn identiteit, Maar weet je, zoals ik daarstraks zei over de muziek van Oum Kalthoum: binnen een beperking zijn er legio mogelijkheden. Dat vind ik mooi. Toen mijn stem voorzichtig terugkwam, heel dun nog, heel kwetsbaar, zei ik tegen mezelf: dit is mijn honderd procent. Mijn stem had op dat moment misschien nog maar twintig of dertig procent van de kracht die ik eerder had, maar ik dacht: ik ga er alles mee uitdrukken wat ik eerder heb gekund, en misschien nog meer. De beperking maakt je vindingrijk, je gaat het zoeken in de nuances.
Lukte je het je echt om te bedenken: goed, dit is het nu?
Ja, ja. Ik ging zelfs houden van die kwetsbare stem. Ik wist toen ook nog niet dat de diepte weer terug zou komen, dat heeft jaren geduurd. Ik heb toen een cd opgenomen en de mensen vonden die heel mooi. De trilling van mijn stem, de hoogte, die was wel herkenbaar. Dus ik wil zeggen: wanneer je je beperkt, moet je andere organen in jezelf aanspreken. Dat zit hem dan vaak in de verfijning. Ik noem dat: werken vanuit een gebundelde kracht. Een kracht die nog niet alles prijsgeeft.
Bedoel je dat er een arsenaal aan muzikale mogelijkheden in je hoofd zit? Waardoor er, als je een liedje gaat maken, iets breeds naar voren komt?
Of juist het tegenovergestelde. Ik heb al vele paden bewandeld. Je hebt zoveel verschillende maatsoorten en die zijn allemaal mooi en leuk. Maar wat gebeurt er nou als je bij een heel simpel liedje blijft? Net als je bijvoorbeeld een capaciteit van tweeënhalf octaaf in je stem hebt. Je gebruikt meestal anderhalf octaaf, maar af en toe pak je uit. Dan denk je: wow, dat kan ze ook!
Houd je van je stem?
Vaak wel. Soms hoor ik wel eens een bepaalde toon… Die vind ik niet zo aangenaam eigenlijk. Dan denk ik: ja, nou, dat mag ook. Soms bén ik ook minder aangenaam. Het hoort er allemaal bij. Alle aspecten die een mens kan hebben, hoor ik eigenlijk wel in mijn stem.
In hoeverre is hij nog familie van je stem uit de jaren zestig?
Hij komt daar uit voort. Mijn stem is het instrument waarmee ik heb leren zingen. Maar je hoort er ook de levenservaring in, de rijpheid. Ja, je hoort er de leeftijd zelf in. En ik heb geleerd hoe ik dat instrument moet gebruiken. Hoe zorg je ervoor dat het geen schade oploopt, wat heb je ervoor over, hoe ga je er respectvol mee om? Als ik heel erg verkouden ben zeg ik een concert af. Ik treed sowieso niet teveel op, maar ook de techniek is belangrijk: de geluidsapparatuur die je gebruikt, en natuurlijk je zangtechniek. Ik ben niet krampachtig voorzichtig, maar ik vertik het gewoon om mijn stem kapot te zingen.
Wat hoor je als je opnames uit die tijd terugluistert?
Ik hoor het enorme vuur dat ik had, waarvan ik nu kan zeggen dat ik het beter kan beteugelen. Dat komt ook omdat ik er, na de periode van mijn stemverlies, ontspannener tegenover sta. Dat wil niet zeggen dat ik me niet volledig geef als ik zing, dat heb ik altijd gedaan. Maar ik snap het beter. Ik snap het leven ook beter. En dat hoor je. Het paard gaat er niet meer met mij vandoor.
Hoe brandend was dat muzikale vuur destijds? Je begon als zestien-, zeventienjarige.
Ik hunkerde er steeds naar om naar mijn kamertje te gaan en nieuwe muziek te schrijven. Dat was gewoon het mooiste dat ik kon bedenken. Dat ik daar zat en dat ik dan iets nieuws kon verzinnen, dat was gewoon zo te gek. Ik had ook het gevoel dat ik wel duizend liedjes kon maken.
Zijn het er inmiddels duizend?
Ik weet het niet, het is oneindig. Als ik nu ga zitten maak ik er ook één. Maar ik doe dat niet. Ik doe het alleen als ik dat spannende gevoel heb dat er iets is dat zich wil uitdrukken. Dat is een heel heimisch, een heel fijn gevoel. Het gevoel dat je geheimen in je draagt, die de mensen nog niet kennen, die ik zelf nog niet ken. Op zo’n moment leef je scherp en bewust. Je bent alert, het is een heel wakker, levendig gevoel. Jong ook. Leeftijdloos. Ik had toch ook echt, toen ik achttien was, niet kunnen bedenken, dat ik nu, ik ben zevenenzestig, nog steeds hetzelfde doe. Hetzelfde bén.
Was je een teruggetrokken meisje?
Nee, nee, ik had ook een vriendje toen. We deden hele leuke dingen. Maar men noemt mij altijd een beetje onbereikbaar. Dat komt misschien doordat ik die innerlijke wereld heb, die ik niet altijd prijsgeef. Ik weet het niet. Mensen voelen dat ik nog ergens een geheim heb of zo. Terwijl ik me helemaal niet bewust ben van welk geheim dat dan is, want ik wil overal antwoord op geven. Misschien is het ook wel mooi. Een bepaalde reserve.
Vorig jaar kwam er een boek van je uit. Dat heet, net als de cd, Gekust door de eeuwigheid. De ondertitel is: Reis naar een ruimer bewustzijn.
Het gaat over het mysterie, waaruit je soms kunt putten. Het grote dat in mij valt, wat ik ontvang. Waar je ineens woorden aan kan geven, ook al kunnen dat over een week weer andere woorden zijn. Het werkt vanuit bepaalde principes. De paradox speelt een grote rol. Paradoxen, schijnbare tegenstellingen, maken alles heel levendig. Een paradox doorbreekt de dogma’s. Een dogma is gesloten, alles ligt vast. Een paradox is voor mij een heel spannend, levendig geheel, iets dat zich steeds vernieuwt. Ieder mens is nog onaf en veranderlijk van aard. Als je een oordeel geeft, dan heb je voor jezelf een beeld gemaakt van iemand van dat moment, terwijl diezelfde persoon een jaar of een halfjaar later bijvoorbeeld een totale ommekeer in zichzelf meegemaakt kan hebben. Je moet niet naar een deeltje van de mens kijken, maar naar het geheel. Naar de veranderlijkheid. Ieder mens verlangt naar meer ruimte in zichzelf.
Hoe voorkom je dat oordelen? We hebben met populisme te maken, met oorlog. Met machthebbers die onvoorspelbaar zijn.
Ik probeer dat dan ook van een afstand te bekijken. Hoe het nieuws ook relatief kan zijn, hoe het afhangt waarop ermee omgegaan wordt. Er zijn zoveel aspecten die je niet zo serieus moet nemen. Wat is waar en wat is niet waar? Maar het is waar, we leven in een tijd waarin de uitersten zich aan het verstevigen zijn. Waarin verdeeldheid een steeds grotere rol speelt.
Ben je bang voor polarisatie?
Ik kan alleen maar naar mezelf kijken en zeggen: doe er niet aan mee. Ik voel me veel gelukkiger als ik verbindend kan werken. Ik bedoel: ik ben niet gek, ik ga geen risico’s lopen of zo. Ik buk als er bommen vallen, ik begeef me liever niet in grote menigtes. Maar aan de andere kant: over dertig jaar is alles misschien weer anders. Ik heb geen goed gevoel over Trump, maar heel misschien, héél misschien vergis ik me daarin. Misschien kan hij toch nog iets goeds doen in deze wereld? Je weet het niet. Ik hoop dat ik me in hem vergis. Aan de andere kant: het betekent wel iets dat zo’n man ineens opstaat. Hij is een antwoord op iets dat we zelf hebben gecreëerd in de loop der tijd. De polarisatie komt voort uit angst, denk ik. Je moet ervoor waken daar niet aan mee te doen. Het is niet alleen een zware tijd, maar ook een interessante tijd, omdat ik ook wel veel heel mensen diep zie nadenken.
Voel jij daar, als zangeres, een bepaalde verantwoordelijkheid in? Mensen luisteren naar jou.
Ik weet niet in hoeverre je soms voor eigen parochie preekt. Volgens mij laat ik ook heel veel open, want ik wil mensen niet een bepaalde kant opsturen. Ik wil me niet laten vangen in wat voor dogma dan ook.
En in geen enkele godsdienst?
Wat ik jammer vind is dat iedere godsdienst stiekem denkt: met die van ons kom je in de hemel en alle anderen komen dat eigenlijk niet. Ik heb helemaal niets tegen religies, want ik vind ook de Joodse godsdienst heel mooi. Iedere godsdienst heeft zoveel rijkdom in zich, maar gebruik je verstand en ga niet denken dat die van jou de enige is. Aan de andere kant: als mensen uit hun godsdienst stappen, gooien ze vaak het kind met het badwater weg. Het sublieme bestaat. Gelaagdheid bestaat. Mysterie bestaat. Als je dat allemaal afwijst doe je jezelf tekort. Dan gun je jezelf een kamertje van vier bij vier, terwijl je bij wijze van spreken de eeuwigheid tot je beschikking hebt.
Op je nieuwe album staan liedjes met een bijzondere ontstaansgeschiedenis. Zou je kunnen vertellen waar Dicht bij huis over gaat?
Dat lied gaat over drie dingen die ik kort na elkaar waarnam. Het ging in elk van die gevallen om aandacht, om iets dat vaak zo dicht bij huis is, om iets waarvoor je geen verre reizen hoeft te maken. Ik was meer dan een jaar geleden bij mijn dochter in Israël. Ze had net een kindje gekregen. Ik maakte die intimiteit mee tussen moeder en kind, de vermoeidheid, de uitputting, die enorme toewijding. En dan dat kwetsbare kindje! Dat was heel bijzonder. En toen ik terug op Schiphol kwam zag ik weer iets dat me raakte. Ik zag twee mensen met elkaar praten, een man en een vrouw, en hun lichaamstaal was zo mooi, de aandacht waarmee de een naar de ander keek en de openheid van het gezicht van de vrouw. Alsof de zon inviel, zo keek ze. Dus ik ging in de trein zitten en ik begon een lied te schrijven. Ineens dacht ik aan mijn vader. Hij is nog maar pas overleden, toen leefde hij nog. Mijn vader was zo’n lieve man. Hij kon de laatste jaren alleen nog maar in een stoel zitten. Hij kon niet meer lopen, zijn geheugen ging steeds verder achteruit. Maar er was iets in hem, een bepaalde wakkerheid… Hij wilde er zijn, weet je wel? Ook voor de verpleging. Hij gaf altijd complimenten. Hij zei: ‘Schatje, wat doe je dat toch goed. Wat doe je dat toch handig.’ Vroeger zei hij altijd: ‘Als ik niet meer kan lopen, schiet mij dan maar lek.’ Maar nu zag je in zijn ogen… tevredenheid. Overgave. Overgave aan de situatie waarin hij zat. Aandacht voor mensen die langskwamen en het relativeren van zichzelf. Dat was liefde. Het laatste couplet van Dicht bij huis gaat over hem.
Er staat nog een lied over de liefde op je cd: Zusterliefde.
Ik was zestien en moest nog een jaar naar een vormingsklas. Op een voor mij nieuwe school, een nonnenschool. De klas was leuk, maar die nonnen waren zuurpuimen. Maar op een dag kwam er een nieuwe lerares op school, een nieuwe non. Ik zie haar nog zo binnenkomen. Zuster Odile heette ze. Ze was leuk om te zien, ze was jong, ze was geestig, ze was vooruitstrevend en ze had zo’n heel mooie, lieve lach. Goed, zo’n dertig jaar later kwam er na een concert iemand naar mij toe, die zei: ‘Lenny, herken je mij nog?’ Ik keek en zei: ‘Zuster Odile!’ Ze was in burger, ze was helemaal veranderd. En ze stelde mij voor aan een vrouw die ze bij zich had. Ze zei: ‘Dit is mijn reisgenote, Truus.’ Truus was een Amsterdamse, die was ook non geweest. Ze waren samen uitgetreden. Ik leerde die twee dames beter kennen en raakte er zelfs bevriend mee. Maar een paar jaar geleden kreeg ik een telefoontje: Truus was overleden. Odile was heel, heel verdrietig. Ik zou op het afscheid van Truus iets zingen. De avond daarvoor dacht ik aan die vrouwen en opeens kwam er een lied. Voor Truus, een ode aan de twee zusters. Odile is nu tachtig en bij de cd-presentatie heb ik haar het eerste exemplaar aangeboden.
Gezien de titel van je lied was het een grote liefde?
Ik weet niet in hoeverre en dat gaat mij ook niks aan. Ze woonden samen, ze deelden alles samen. Ze waren zo aan elkaar gehecht. Zusterliefde.
Als we bijna vijftig jaar terug in de tijd gaan komen we uit bij je songfestivaldeelname. Je was negentien en schreef het liefst op je kamertje aan nieuwe liedjes. Van die geborgenheid naar een internationaal podium is een hele stap.
Hoe dat gegaan is… dat is toch wel een leuk verhaal. Vroeger maakten ouders gewoon je post open, hè. Tenminste… mijn moeder deed dat. Ik zat boven een liedje te maken, boven op zolder. Een vriendje van mij had een lampje bij mijn deur gemaakt: als dat brandde mocht er niemand binnenkomen. En er was ook een belletje. Mijn moeder drukt daarop en ik zei: ‘Wat is er, mam?’ Ze riep: ‘Je bent uitgenodigd voor het Nationale Songfestival!’ Ik zei: ‘Ah, oké, ik kom straks wel naar beneden,’ want ik was gewoon bezig met iets. Na een paar uur kwam ik naar beneden en toen las ik dat ik drie liedjes moest inleveren. Nou, die had ik wel. Ik heb heel even geaarzeld, maar door het feit dat je iets van jezelf mocht zingen dacht ik: mij kan eigenlijk niets gebeuren, want ik ga iets doen wat ik mooi vind. Toen heeft de omroep uit die drie liedjes De Troubadour geselecteerd.
Wat waren de andere twee?
De ene heette Mais non, monsieur en de andere Gegroet mijn stad. Dat ging over iemand die zowel een stad als een liefde achterliet. Dat was mijn eigen tekst. De tekst van De Troubadour was van David Hartsema en Mais non, Monsieur ook. Dus, die drie waren het. Maar ik was niet eens zo zenuwachtig eigenlijk.
In Madrid?
Ja, ik bedoel, het is vreselijk spannend en zo. Je weet dat er miljoenen mensen naar je zitten te kijken. Maar gelukkig kun je dat niet bevatten. Het geeft ook een beetje een onwezenlijk gevoel. Ik weet nog dat ik dacht: Ik zing wel, maar het lijkt of er door mij heen wordt gezongen.
Hoe bedoel je?
Het is zo groot dat je een beetje boven jezelf treedt. Je wordt eigenlijk je eigen waarnemer. Je ziet jezelf ook opkomen. Ik kan het niet anders uitleggen. Net als toen ik gewonnen had. Ik begreep er niets van, hoor, er wonnen vier landen tegelijkertijd. Ze duwden mij naar voren: je moet nog een keer. Dat was ook zo’n moment. Je voelt de euforie van een winnaar, maar tegelijkertijd aanschouw je wat er met je gebeurt. Zoiets.
Het was een politiek beladen festival. Jullie traden op in het Spanje van dictator Franco. Merkten jullie daar iets van?
Heel erg. Bijvoorbeeld in de spanning tussen de Spaanse winnares van het jaar ervoor, Massiel, en de Catalaanse zangeres van 1969, Salomé. Dat was water en vuur. Maar ik was eerlijk gezegd gewoon met de muziek bezig. Er waren ook persoonlijke problemen, want mijn arrangementen waren niet aangekomen. Het orkest kon ons liedje dus niet spelen. Iedereen had al vier keer gerepeteerd, maar wij nog helemaal niet. En mijn stuk was niet simpel, er zaten veel tempovertragingen in. Op een gegeven moment dacht ik: nou, anders doen Piet, mijn gitarist, en ik het alleen. Dat kan ook. Maar goed, uiteindelijk kwamen de arrangementen aan. Ze waren bij de douane blijven liggen. Toen hebben we alsnog één of twee repetities met het orkest gehad.
Hoe was het contact tussen de vier winnaressen, Lulu uit het Verenigd Koninkrijk, Salomé uit Spanje, Frida Boccara uit Frankrijk en jij?
De enige met wie ik contact had was Frida Boccara. We zijn later ook echt bevriend geraakt. Als het maar enigszins kon zochten we elkaar op, dat was altijd supergezellig. En toen ik mijn stem kwijt, nam ze contact op. Ik was zo ontroerd toen zij belde. Ze ging er echt voor zitten. Ze vertelde me zelfs dat ze tijdens het songfestival met één stemband had gezongen. Ik weet niet hoe dat kan, maar in ieder geval, zij had ook iets met haar stem. Zij kon dus als geen ander voelen wat ik meemaakte. Dat heeft me toen echt goed gedaan. Niet lang daarna overleed ze onverwacht. Ik had haar nog aan de telefoon gehad, want we zouden elkaar in Frankrijk ontmoeten. Ze zei nog: ‘Ik moet naar het ziekenhuis.’ Daar is ze dus overleden.
Je hebt De Troubadour zo vaak uitgevoerd. Hoe blijft een tekst zo lang zingbaar?
Dat groeit met je mee. Op een gegeven moment zou je bijna zeggen dat je die troubadour wordt… Het feit dat je zingt over iemand die zingt… Alsof dat lied eigenlijk een soort voorspelling was. En dan is het woord ‘troubadour’ ook nog eens afgeleid van ‘trouver d’or’: goud vinden.
Je won inderdaad goud. Maar uiteindelijk is het toch een lied dat over de dood gaat?
Ja, dat zit er ook in. Dat het zingen ophoudt. En als ik het zing, denk ik daar automatisch ook aan. Ik weet dat het ooit zo zal zijn. Sterker nog: ik dacht al een keer dat ik nooit meer zou zingen. Dat ik afscheid van mezelf als zangeres had genomen. Dat is wel een mooi gegeven in mijn leven. Ik heb het meegemaakt en het ging echt heel diep. Daar heb ik me aan overgegeven, en zo’n diepe overgave, die kun je niet faken.
Heel lang wist je ook niet of er iets nieuws voor in de plaats zou komen.
Nee, en je kúnt ook niet zeggen: ik geef mij over, want dan gaat er iets nieuws gebeuren. Het was geen overgave uit onverschilligheid of uit boosheid. Het was: als ik geen zangeres meer ben, laat mij dan helemaal nieuw zijn. Helemaal nieuw geboren. Dat bedacht ik niet, dat kwam zo in me op. Ineens voelde ik me een onbeschreven blad. Ineens voelde ik: het is goed geweest. Eerder kon ik dat nog niet. Je maakt gewoon een val eigenlijk. Je weet niet of je opgevangen wordt. Maar er kwam een nieuw verlangen in mij op. Als een feniks die uit zijn as herrijst. Zo’n gevoel krijg je dan. Je wordt ineens heel licht, alsof je vleugels krijgt. De overgave is een overgave naar een andere stap van je bewustzijn. Je komt in een bredere, wijdere dimensie van jezelf uit. Mensen noemen dat zweverig, en dat kan ik me voorstellen. Maar als je het echt ervaren hebt is er niets werkelijkers dan dat.
Op het eind van De Troubadour wordt gezegd: ‘het lied was uit – enkel wat modder tot besluit’. Daar houdt de analogie met jouw leven op, toch? Bij jou was er wel wat meer dan alleen modder.
Ha ha ja, dat heb ik ook altijd een beetje drabbig stukje gevonden. Maar het lied is gewoon een feit, het is zoals het is. Ik kan geen zinnen meer wegdenken, het lied is wáár geworden.
O, echt? Kun je er dan ook geen zinnen meer uitlichten die je extra mooi vindt?
Jawel! ‘Hij zong voor boeren op het land een kerelslied van eigen hand.’ Dat zingt zo lekker. ‘Voor ridders in de hoge zaal zong hij in stoere, sterke taal een lang en bloederig verhaal.’ Ja, dat is mooi. ‘Maar ook het werkvolk uit de schuur hoorde zijn lied vol avontuur, hoorde bij ‘t nacht’lijk keukenvuur de troubadour, de troubadour.’ Het zijn allemaal zulke sterke beelden.
Later deed je nog mee aan andere festivals.
In Sopot, in Polen, kreeg ik de Prix d’interprétation. In Mexico werd ik derde, en in Chili op het festival van Viña del Mar won ik. Maar dat was toch minder interessant. Ik stond daar namens Frankrijk, en het was ook geen liedje van mezelf.
Waarom vertegenwoordigde je Frankrijk?
In de jaren zeventig had ik een Frans platencontract. Ik was een Franse artieste. Ik reisde er, ik deed tournees. Ik stond ook in het voorprogramma van George Brassens.
Je hebt over het songfestival weleens gezegd dat de winst een gloed is die je hele leven bij je blijft. Heb je een idee hoe je leven verlopen was als je niet gewonnen had?
Dan was er wel wat anders geweest. Het gaat om de potentie die je voelt in jezelf, en soms komt die er gewoon uit. In principe is dat al glans genoeg. Maar ja, als die dan ook wezenlijk wordt, door het winnen van het Eurovisie Songfestival, dan is dat wel bijzonder.
Je wordt er voortdurend aan herinnerd.
Nu kan ik daar de relativiteit van inzien. Maar zo’n acht à tien jaar na het festival dacht ik: daar heb je ze weer, ik heb nog zo veel andere liedjes dan De troubadour. Dat herhaalde zich later met Visite. Maar zo werkt het gewoon, en ik wil er nu, zonder water bij de wijn te doen, ook graag gehoor aan geven.
Je zingt het niet meer in je programma. Wat doe je als er toch om gevraagd wordt?
Dan zing ik het. Soms hoor ik mensen in de zaal ‘De troubadour!’ roepen. Dan denk ik: ach, nou ja. Maar ik heb ook wel eens het tegenovergestelde gehad. Toen ik het nog wel altijd zong, waren er wel eens mensen die zeiden: ‘Hoe mooi ik het ook vind, maar De troubadour had niet meer gehoeven.’
Over hits gesproken: begin jaren tachtig scoorde je behoorlijk met Visite en Maar ja, liedjes op tekst van je partner uit die tijd, tekstschrijver Herman Pieter de Boer. Die teksten zijn behoorlijk concreet, en vooral in het geval van Maar ja behoorlijk soepel.
Ja, die stikt van de alliteratie! Het is een meesterwerkje. ‘Weet je wat ik dacht, vannacht nog even dacht, wat ben je toch een engel als je kijkt en naar me lacht, je tanden zijn zo wit, je ogen zuidelijk en zacht, maar ja… het is me nog niet duidelijk wat jij van mij verwacht.’ Ik kan heel erg van die taal genieten. Herman kon zo schrijven dat je je bijna je mond niet hoeft te bewegen. Je kan het zo uit de lucht plukken. Natuurlijk kun je het soms over inhoudelijke dingen hebben, Herman was soms een beetje licht wat dat betreft. Toen wij elkaar leerden kennen is hij anders gaan schrijven. Ik had behoefte om mijn ‘mystieke gevoelsgebied’, zo noemde hij dat, tot uitdrukking te brengen.
Een van de liedjes die daarvan getuigen is Altijd heimwee. Voor je nieuwe cd nam je het opnieuw op.
Ik had de melodie geschreven en deze zin: ‘Ik heb altijd heimwee, altijd heimwee, altijd heimwee, altijd al.’ Toen is Herman verder gegaan met het lied, zo ging dat vaak. Met die heimwee bedoel ik ‘trekkracht’. Natuurlijk kun je heimwee hebben naar je eigen huis, heimwee hebben naar een mens en zo. Maar voor mij is het iets anders, het is de heimwee van de ziel, iets dat je in allerlei muziekgenres terughoort, in gypsy muziek, in de fado, in de blues. Met trekkracht bedoel ik: Op een gegeven moment kun je een diepe stilte voelen in jezelf. Wanneer je patronen hebt doorbroken, wanneer je alle ideeën waarvan je dacht ‘dit is het’ hebt kunnen loslaten. Dan is er iets, een plek, een grote ruimte in jezelf, een gelukkige staat van zijn. Dat is waar je naartoe getrokken wordt, dat is dat heimwee.
Waarom hernam je het?
Omdat ik het met Reinier ging spelen, met mijn nieuwe gitarist. Toen dacht ik: hij is de gitarist voor dit lied. Hij kan de klank zo goed weergeven. Daarvan krijg ik echt tranen in mijn ogen. Sommige liedjes raken weg, maar deze wilde ik laten voortbestaan. Wacht, ik laat het je horen. Luister maar. Luister maar hoe mooi.
Lenny Kuhr – Altijd heimwee