Lieve pap,

ik ben in Israël. Vijfentwintig jaar geleden waren we hier samen.
Het grootste gedeelte van de groepsreizen die je voor je bedrijf organiseerde waren naar dit land, en je vroeg me mee om overal in het land hotels te bezoeken.
We aten en sliepen en werden onthaald als oude vrienden. Ik keek met grote ogen naar al die mannen die jou omhelsden en jij die hen counter-omhelsde. Ik mocht overal bij zijn, maar als jij het kantoortje van de hotelmanager in stapte om prijsafspraken te maken, ging ik zwemmen.

We deden minstens tien steden aan. En nee, die lagen niet alleen in Israël. Je werkte voor een christelijke reisorganisatie, maar de helft van de nachten verbleven jouw vakantievierders in Oost-Jeruzalem, in Ramallah, Hebron, of in Jericho.
Daar nam je mij dan ook mee naartoe.

Ik vond de hoteleigenaresse in Tiberias heftig, want ze wilde ons geen hand geven. Mocht niet van haar orthodox-joodse geloof. Daarentegen raakte ik bevriend met Salem, de zoon van de hoteleigenaar in Oost-Jeruzalem. Salem had een Amerikaanse vriendin, die een jaartje in Jeruzalem studeerde. Oké, dat vond zijn vader lastig (de hoteleigenaar dus, met wie jij en mama daarna nog veel inniger bevriend zouden raken dan ik met Salem, hij is zelfs een paar keer naar Beesd gekomen, het dorpje waar jullie woonden en waar ik ben opgegroeid), maar die moest er maar aan wennen.
Samen met zijn vriendin nam Salem me mee naar een bruiloftsfeest in Bethlehem.
Wat overigens, toen we er aankwamen, een gay wedding bleek te zijn.

Je kreeg een telefoontje. Iemand had grootse plannen: een hotel aan het strand. Jij wilde er weleens gaan kijken.
Je vroeg Salem om ons ernaartoe te brengen. Die bracht ons tot halverwege en bleef wachten aan de grens. De grens met Gaza.

Pap, weet je nog hoe we daar stonden? De golven fluisterden, die dag. Het zand was wat grof, maar ‘kijk,’ zei de Gaza-ondernemer, ‘uw klanten kunnen straks zó uit hun kamer het strand op stappen.’

Je beloofde er over na te denken. De taxi reed ons daarna door de grijze straten terug naar de Palestijnse grenscontrole en daarna naar de Israëlische. Waar Salem wachtte. Hij was trouwens behoorlijk stil, die dag. Ik weet nog dat hij ons een huis aanwees dat wel in prikkeldraad gewikkeld leek: daar woonde een Joods gezin. Een – volgens internationaal recht – illegale nederzetting.

 

Pap,

Na veertig jaar trok Israël zich in 2005, als onderdeel van de vredesafspraken, terug uit Gaza. Althans, dat was de bedoeling. Het leger bleef het luchtruim boven Gaza én de haven controleren.
In 2007 verstevigde Hamas zijn greep op Gaza, en Israël intensiveerde de economische blokkade. In 2008 waren er gevechten, in de zomer van 2014 werden die – zeven weken lang – nog heviger. Dat gebeurde nadat Israël een hevig grondoffensief begon als reactie op de ontvoering en de afschuwelijke dood van drie tieners.
Daarna:
in de hevige gevechten die volgden kwamen 73 Israëliërs om – zes van hen waren burgers.
En ook daarna:
in de hevige gevechten die volgden kwamen 2251 Palestijnen om – 1462 van hen waren burgers.
De bron van deze cijfers? De Verenigde Naties.

 

Pap,

ik ben in Israël. Dit voorjaar waren er – ondanks een bestand – weer raketaanvallen. Ze begonnen vanuit Gaza, en Israël reageerde snel en hard.
Ook vorige week laaide het op. Het ziekenhuis in het Israëlische Ashkelon meldde meer dan honderd burgergewonden, drie ervan stierven. Het ministerie van gezondheid in Gaza meldde vijftien doden, waaronder twee zwangere vrouwen en een kind. Nee, zei Israël, die werden geraakt door een Palestijnse raket, die verkeerd terechtkwam.

Er is intussen opnieuw een – eierschaaldun – bestand.
En in Tel Aviv is het Eurovisie Songfestival begonnen.

 

Lieve pap,

een van de eerste jaren dat ik van jou en mama op mocht blijven om naar het festival te kijken was in 1977. Voor Israël zong de bekende zangeres Ilanit. Haar liedje Aa-haa-vaa hee shir lish-na-yim ging over de liefde. De vertaling van de titel luidt: ‘Liefde is een lied voor twee personen.’
Een jaar later won Israël, en dus werd in 1979 het festival voor de eerste keer in Israël georganiseerd. In Jeruzalem.
Dat gebeurde op zeven mei, en de omstandigheden waren compleet anders dan nu. Zes weken eerder, op 26 maart, hadden de Israëlische premier Begin en zijn Egyptische collega Sadat onder toeziend oog van de Amerikaanse president Carter het historische vredesverdrag tussen Egypte en Israël getekend. Ze kregen er samen de Nobelprijs voor de Vrede voor.

Dat jaar zongen Gali Atari en Milk & Honey in eigen land een lied dat een Eurovisie-klassieker werd: Hallelujah. Israël won opnieuw.
En wat zei de burgemeester van Jeruzalem? Niet de gevleugelde (want Bijbelse) woorden: ‘Next year in Jerusalem’, maar:
‘Next year in Cairo.’

 

Pap,

dat ging niet door. Het festival werd niet in Egypte gehouden, maar in Nederland. Israël kon een tweede organisatie niet betalen.
President Sadat werd twee jaar later vermoord, met name vanwege zijn rol in het vredesproces.

Jij hebt geen enkele van je groepen ooit naar dat hotel in Gaza gestuurd. De korte détente van het jaar dat wij op dat strand over de Middellandse Zee uit stonden te kijken, bleek al snel voorbij. Waarschijnlijk is dat hotel nooit gerealiseerd.
Toeristen in Gaza? Het was een te optimistisch idee.
Salem, de Palestijnse jonge twintiger met wie ik bevriend was geraakt tijdens ons bezoek aan Israël, zag ik zo’n vijf jaar later terug. In Amsterdam. We hadden elkaar een tijd niet gesproken, en toen we op een grachtenterras zaten, bleek dat alles versomberd was.
De inkomsten van zijn vader.
De Palestijnse vrijheden.
Salem zelf.
Hij was blij dat hij van die Amerikaanse meid af was, zei hij. ‘Dat werkt nooit.’
De gay wedding in Bethlehem? Daar wilde hij het niet meer over hebben.

 

Lieve pap,

ik weet niet hoe het nu met Salem gaat.
Jij en mama verloren ook het contact met zijn ouders, en intussen is mama er niet meer, en jij sinds vorig jaar ook niet.

Het Songfestival is blijven bestaan, want het Songfestival blijft altijd bestaan. En nu ik een weeklang verslag ga doen, is het niet simpel om te bedenken waarom we hier zijn.
In een interview met de Winq zei Netta, de winnares van vorig jaar: ‘Niet alles is politiek.’
In een interview met de Engelse Eurovisie-site Wiwibloggs zei de zanger van de IJslandse groep Hatari: ‘Of course we are very conflicted, being here in this contest. But as participants we have the possibility to address the absurdity of having a contest like this hosted in a country that is scarred by conflict. It’s of course really political. And contradictory.’

Maar hij zei ook: ‘The contest in itself is a beautiful thing, founded in the spirit of unity and peace.’
En pap, dat is zo.

In de roman De goede zoon van Rob van Essen las ik over de gesteldheid van de mensen die een museum bezoeken: opgetogen, noemde de schrijver die. En dat geldt in nog grotere mate voor artiesten en fans op het Songfestival. Wat de vijftienduizend mensen in de zaal volgende week gemeen zullen hebben is hun opgewektheid. Hun goede wil. Hun interesse. Hun vreedzaamheid.

Daarom houd ik ook van Eurovisie: zoveel landen bij elkaar, zoveel herkomsten, zoveel achtergronden – en allemaal dezelfde roes en hetzelfde kippenvel.

 

Ach pap,

ik denk dat jij het mooi zou vinden dat ik hier ben. ‘Ze kennen me daar,’ zou je zeggen, en je zou me het adres geven van je Joodse touroperator in Tel Aviv, en dat van je Palestijnse touroperator in Ramallah. In jouw hoofd zou dat niet clashen. Net als vijfentwintig jaar geleden zou je noch uitsluitend voor de een, noch uitsluitend voor de ander willen kiezen.
Toen ik het belachelijk vond dat de orthodox-joodse hoteleigenaresse ons geen hand wilde geven, verdedigde je haar. Toen je vriend uit Oost-Jeruzalem een hotel wilde bouwen in Jericho, hielp je hem door er groepen naartoe te sturen.

Moet ik doen wat jij deed?
Noch uitsluitend voor het een, noch uitsluitend voor het ander kiezen?
Ook al gaat dat wat ik weet over Gaza en dat wat ik voel bij het Songfestival soms met elkaar op de vuist?

 

Pap,

kijk, we hebben een jukebox gemaakt op onze site. Mooi hè? Heeft Zeno gebouwd, die jongen kan alles.
Wacht, pap, ik laat je de playlist voor deze week horen.
Luister:
het IJslandse Haat zal zegevieren klinkt na Liefde is een lied voor twee personen.
En hier:
Duncan’s Loving you is a losing game wordt gevolgd door de inzending van Israël in 2009: die van de Joodse Noa en de Palestijnse Mira Awad, There must be another way.

 


Lees ook het stuk van Jelmer. Lees ook het stuk van Dave.