‘Op een gegeven moment moet het maar over zijn,’ zei Rob de Nijs (77) in een interview. En dus weten we dat het onlangs verschenen album ’t Is mooi geweest zijn laatste is. De liedteksten zijn in dat licht gekozen, het merendeel is geschreven na de publiekelijke bekendmaking van De Nijs’ ziekte (Parkinson). Want hoe lang de stem het nog houdt? De Nijs: ‘Het is maar een spiertje, hè?’ Intussen is ’t is mooi geweest zowel vocaal, muzikaal als tekstueel van een weidse schoonheid.
Songfestival?
Eerst even dit: waarom schrijven we op Eurostory over Rob de Nijs? Hij deed toch nooit mee aan het Songfestival? Klopt. Of toch wel, één keer. Aan het Nationaal Songfestival, in 1969, met Zaterdagavondshow. Lenny Kuhr won, maar De Nijs werd laatste, zonder enig punt. (De Nijs nam ook vrijwel geen Eurovisieliedjes op. Het enige dat hij wel op de plaat zette is uitgerekend het nummer waar hij destijds van verloor: De troubadour.)
Dus nee, het festival is niet de aanleiding om hier over Rob de Nijs te schrijven. Wat dan wel? Allereerst: zijn grote betekenis voor de Nederlandse chansoncultuur. Dan: het feit dat dit album zijn carrière afsluit. En ook: een persoonlijke reden.
1973
Rob de Nijs had in de vroege jaren zestig van de vorige eeuw een tienerbekendheid opgebouwd, compleet met mediagekte en smachtende meisjes. Die bekendheid was daarna spectaculair geluwd, met optredens in trieste café’s, deelname aan een rondtrekkend circus en de onfortuinlijke laatste plek op dat Nationale Songfestival tot gevolg.
Maar het tij keerde toen De Nijs in het begin van de jaren zeventig ging acteren in de legendarische televisieseries Oebele en Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, meneer? Hij mocht met dat succes als stut in de rug weer een plaat gaan maken, en dat werd In de uren van de middag, een samenwerking met componist Boudewijn de Groot en tekstschrijver Lennaert Nijgh.
Bezopen, stom en geil
Dat album kwam in 1973 uit. Ik – schrijver van dit artikel – was negen, kreeg het voor mijn verjaardag, draaide het bijna elke dag en moest dat jaar tijdens het bezoek van Sinterklaas voor het oog van de hele school Jan Klaassen de trompetter zingen, de eerste hit van het album.
Nog een geluk dat de goedheiligman niet om die andere hit, Malle Babbe, vroeg. Dat gaat over een meisje van lichte zeden, en vooral om de hypocrieten die haar veroordelen:
En zondags in de kerk dan zit daar zo’n meneer, stijf als een houten plank, met spijkers in zijn kop, te kijken in zijn bank. Een zwart lakens pak om zijn zondige lijf, bang voor de duivel en bang voor zijn wijf.
En:
Hoe vaak heb jij zo’n kop, bezopen, stom en geil, niet aan je borst gedrukt, je lijf nat van zijn kwijl?
Tegen beter weten in
Ik kende de tekst uit mijn hoofd, net als van de rest van de liedjes. Ik begreep natuurlijk niet waar Malle Babbe over ging, ik wist alleen dat mijn ouders liever niet hadden dat ik hardop meezong – overigens dacht ik, heel onschuldig, dat dat door het woord ‘kont’ kwam, uit de zin: Malle Babbe is rond, Malle Babbe is blond, zoen op je mond, Malle Babbe, je lekkere kont.
Mijn echte favoriet was intussen het tweede nummer van de LP: Tegen beter weten in, nog altijd een van de allermooiste liedjes die ik ken (zie rechts). Daarin vertelt De Nijs – met de woorden van Lennaert Nijgh – over de teleurstellingen in zijn leven, over alles waar hij van gedroomd had en dat grijs bleek te zijn in plaats van bontgekleurd. Maar in het refrein zingt hij over de noodzaak van optimisme:
Want van vroeger was vandaag altijd het einde,
van iets beters en iets nieuws steeds het begin.
En daar bleef ik in geloven – tegen beter weten in.
Richtinggevend
Hoe kan het dat een tekst je hele leven lang bij je blijft? Ik snap nu niet waarom het me op mijn negende al zoveel deed, terwijl het toen nog een van de meest richtinggevende regels van mijn hele bestaan moest worden.
Op de middelbare school begreep ik, na een beschutte kindertijd, dat de wereld vol leeuwen kan zijn. Dat er altijd pestgevaar dreigt en dat je, als je geen helm en harnas aanschaft, eerder deceptie dan beloning op kunt lopen.
We waden rond in chaos, dát begreep ik. Maar toch voelde ik dat die zwaarte me weinig goeds zou doen. Ik besloot – ik weet het moment nog bijna letterlijk, ik was vijftien, tijdens een les Nederlands – dat ik me op vriendelijkheid en vooruitgang moest richten. Dat ik, zoals Rob de Nijs me had toegezongen, moest blijven geloven in ‘iets beters en iets nieuws’. Ook al wist en weet ik dat het tegen beter weten in is.
Eindjes touw
Tegen beter weten in leverde me de juiste zinnen. Dat is wat liedjes kunnen doen. Ze hebben de muziek als motor en parkeren dus tot heel dicht bij je hart. Ze zingen zich je geheugen in en als het zand onder je gaat schuiven, liggen hun zinnetjes soms plotseling klaar in je hoofd. Aan de mooiste teksten kun je je vasthouden, de beste songs bieden je net zulke stevige eindjes touw als quotes uit heilige boeken of als dat beslissende gesprek met die ene vriend of vriendin.
Een mond
In het boek dat bij De Nijs’ laatste album uitkwam wordt ook Willeke Alberti geïnterviewd. Zij zegt: ‘Alles wat hij zingt, meent hij.’ Frits Spits, even verderop: ‘Hij heeft zo’n groot tekstbegrip. Als ik naar hem luister denk ik nooit: dat zijn niet jouw woorden.’
Artiesten zoals hij hebben dus, omdat ze zo zorgvuldig overbrengen wat er in de tekst staat, waarschijnlijk een grote invloed op het collectieve kompas van hun luisteraars. Zou De Nijs dat weten? Hij is, doordat hij altijd op zoek is geweest naar betekenisvolle liedjes, een voorzanger geworden, een mond die uitsprak wat veel mensen nog niet wisten te verwoorden.
Zegging
Rob de Nijs zegt over de plaat die ik hier uitlicht, ’t Is mooi geweest: ‘Als ik hem nu terug hoor, dan plaats ik hem moeiteloos in mijn top drie.’ Als ik een gok mag doen dan vermoed ik dat In de uren van de middag (wellicht samen met Engelen uitgezonderd uit 2001) daar ook deel van uitmaakt.
Hoe dan ook – misschien komt het doordat deze laatste cd gemaakt is met het zicht op uitdovende spotlights, maar feit is dat alle songs extra zegging meekregen. Veel teksten zijn, als vanouds, van Belinda Meuldijk, maar ook Paskal Jakobsen (van Bløf), Daniel Lohues en Boudewijn de Groot werkten mee.
Hoewel de verleiding groot is om alle songs langs te gaan, beperk ik me hier tot de vijf in mijn ogen allerindrukwekkendste.
‘Gesodemieter is begonnen.’
De allereerste zin van het allereerste lied (Wat als later nu is) is meteen een plaatsbepaling:
Dus de storm en niet de stilte.
En even verderop staat het zo verwoord:
Gesodemieter is begonnen.
Het is duidelijk, er is een nieuwe, onrustige fase aangebroken, en daar zal dit album over gaan. Natuurlijk denkt de luisteraar dan meteen aan de ziekte van De Nijs en aan de laatste fase van een carrière. Maar dit countryliedje (mét banjo!) is door Paskal Jakobsen en Danny Vera geschreven aan het begin van de eerste lockdown en gaat…
over de coronacrisis.
Over het gevoel plotseling in iets ernstigs verzeild geraakt te zijn: je dacht dat de wereld hetzelfde zou blijven en dan wordt alles anderhalve meter buiten je bereik geplaatst.
Of: je dacht dat je altijd door zou kunnen zingen, maar plotseling is er een ziekenhuisdiagnose.
Dat is het mooie van liedteksten (en poëzie en spreuken en toespraken en dat wat je oma altijd zegt), ze krijgen pas betekenis als je ze naar je toetrekt. En De Nijs trekt deze liedtekst naar zich toe.
Over zijn nieuwe levensfase zegt hij in het boek: ‘Ik zie wel waar het schip strandt. Ik ben een romanticus, maar ik ben ook nuchter.’
Precies dat hoor je terug in deze gezongen zinnen:
Dagen moe en nachten wakker,
maar van moe zijn krijg je niets,
en het krijgt ons er niet onder,
nee, niet bitter of berooid.
Maar in het interview zegt De Nijs ook: ‘De uitslag [van de dokter] was heel duidelijk. Als je zo’n tijding krijgt is het even slikken en daarna gewoon weer doorgaan. Ik kon nu na gaan denken hoe ik verder wilde met mijn leven.’
En hoe sterk resoneert dat in de laatste woorden van dit openingslied, dat intussen echt meer over De Nijs zelf dan over corona gaat:
Het blijkt dat later nu is.
En ik wéét dat later nu is.
‘Niet blijven hangen in zompig verdriet.’
De vertelling wordt versterkt in het tweede nummer, De stilte. Op tekst van Belinda Meuldijk staat daar eerst nog (aan het begin) ‘stilte is een plek waar ik nooit kom’, maar aan het eind verandert dat in ‘stilte is een plek waar ik nu kom.’
Van nooit naar nu – ook dit lied getuigt weer van wat De Nijs overkomen is.
Daarna volgen op de plaat onder andere een tekst over alles wat er in je leven net níét of net wél gebeurt (Toeval), twee vrolijke liefdesliedjes (Mijn mooi en Eitje), een ode aan Lennaert Nijgh (Zoals de zee), om dan uit te komen bij het door Daniel Lohues geschreven Verder.
Verder is een klein chanson, dat vanwege de accordeonbegeleiding extra Frans aandoet. Het begint met deze regels:
Eigenlijk, gek genoeg, weet je het wel.
Je hebt hier al vaker gestaan met jezelf:
weer op zo’n kruispunt van waar moet ik heen.
Om dan in het refrein heel duidelijk te maken:
Verder, ga ervoor.
Niet blijven hangen in zompig verdriet,
anders dan red je het niet,
nee: verder.
Hoe duidelijk past dat niet bij De Nijs’ realisme, bij De Nijs’ optimisme, bij De Nijs’ levenshouding? Is het ook geen verre echo van wat hij al in Tegen beter weten in zong?
‘Mag ik een kus? Ik heb er nooit genoeg.’
We slaan Witte duif en Liefdesliedjes tijdelijk over (én het nummer Het einde van misschien, het enige lied met muziek van Boudewijn de Groot – omdat zowel hij als Lennaert Nijgh op deze plaat aanwezig zijn, is de cirkel die begon in 1973 mooi rond) om hier eerst het slotlied van de plaat uit te lichten: Nog niet voorbij.
Dat werd door Paskal Jakobsen wél rechtstreeks op de situatie van De Nijs geschreven en is van een grote tederheid:
Als ik steeds minder aan je vraag,
dan vraag jij aan mij
of ik jouw handen wil verwarmen.
Of jij mag rusten in mijn armen.
We zien de hoofdpersoon van het lied in de nacht door het huis dwalen:
Al die kamers brengen dromen en gedachten en bedenksels als verhalen en herinneringen terug.
of vanuit zijn nieuwe teruggetrokken bestaan zijn geliefde bezweren:
Als het lijkt alsof ik uit sta,
weet dan dat alles in me aan staat.
Mijn dorst is nog zo sterk als toen ik vroeg:
mag ik een kus? Ik heb er nooit genoeg.
Hier wordt het verdriet én de realiteit niet uit de weg gegaan. Er zullen ooit voornamelijk nog herinneringen zijn, er zal ooit steeds minder gevraagd en gesproken worden, maar – zo mooi – het refrein eindigt met een heel De Nijsiaanse beslissing om niet in die stilte te blijven hangen:
Nee, het mooiste is nog niet achter de rug.
Daarmee wordt Nog niet voorbij een schitterende afsluiter. De tekst bergt alles in zich waar deze hele plaat over gaat. Werkelijkheidszin, verdriet, moed – en vóór alles: liefde.
Hoe ontroerend is het om in dat licht de allerlaatste zinnen te horen die hij ons ooit vanaf een plaat toe zal zingen:
Blijf jij voor nu en nog een tijdje hier bij mij?
Hier bij mij? Hier bij mij?
Hier bij mij?
‘Mijn noord-noord-zuid.’
Tenslotte wil ik hier over de twee – in mijn ogen – allermooiste nummers schrijven. Om te beginnen: Witte duif.
De zinnen zijn hier minder eenduidig dan bij veel van de andere songs op dit album. Vager misschien. Je kunt ook zeggen: poëtischer. Maar op een droevige, statige melodie met melancholische Spaanse gitaar is het juist het tastende zoeken uit de tekst dat duidelijk maakt dat dit gaat over het dobberen dat je voor je ziet als je niet weet hoe je leven verder zal gaan:
Als ik ooit weg zal varen,
weg in een zee van tijd,
en maar één ding kon bewaren,
mijn schipper, mijn lief, was jij…
En over het houvast dat je dan zoekt:
Zou je mijn noord-noord-zuid zijn,
de kus op mijn zoute huid zijn,
de komst van de witte duif zijn,
die stip aan de horizon?
Hier wordt gerefereerd aan de duif uit het verhaal van de ark van Noach. Nadat de wereld door God compleet onder water is gezet en iedereen en alles, behalve Noach met zijn gezin en van alle dieren één mannetje en één vrouwtje, verdronken is, wordt er na weken van noodweer een witte duif losgelaten om te kijken of die al ergens land vindt. Pas na een paar pogingen komt de witte duif terug met een groen takje in zijn bek. Dat is het teken: er is weer droog land, er is redding.
Witte duif gaat daarmee over wie ons in ons diepste uur bij zal staan. Is er dan een geliefde of een familielid dat zich over ons buigt?
Witte duif is een van de allersterkste teksten van Belinda Meuldijk ooit, en dat komt niet in het minst door die rauwe zinnen waarin De Nijs op z’n kwetsbaarst is. Ze staan tussen de laatste twee refreinen en doen bijna aan als een smekende psalm:
Laat me nooit aan grenzen wennen
die uit angst of pijn bestaan.
Leer me dan de liefde kennen,
weten dat wij verder gaan.
‘In liefde en frustratie zit altijd poëzie!’
Tenslotte: Liefdesliedjes.
Dat nummer staat ergens op driekwart van de plaat en begint misschien wat droevig met de constatering ‘ooit was het zomer’, maar gaat daarna best opgewekt verder over de muziek die ons ons hele leven begeleidt:
Wat is dat toch met liefdesliedjes?
Vergeet me niet, verlies me niet,
in de waanzin van de dag.
Wat is dat toch met liefdesliedjes,
dat je niet vergeten kan?
Hier hapt het hele oeuvre van Rob de Nijs zichzelf in de staart. Want als er staat: ‘Bij elke nieuwe liefde een nieuwe melodie,’ dan geldt dat voor al die De-Nijs-hits die het leven van heel veel mensen van een soundtrack hebben voorzien. Als er staat ‘Soms zijn het maar twee tonen, en die deuren gaan weer open, de klokken gaan weer lopen, en we zijn weer terug naar toen,’ dan is dat de perfecte beschrijving van al die platen van De Nijs tussen In de uren van de middag en ’t Is mooi geweest. Gezamenlijk vormen ze een tijdmachine, die ons toch met twee voeten in het heden houdt. We gaan ermee terug naar 1973 of naar een ander allang verdwenen jaar, maar onze gevoelens zijn van nu.
Liefdesliedjes gaat daarom eigenlijk, in weerwil van de eerste zin, over de eeuwige zomer die muziek ons kan bezorgen.
Dit lied én deze plaat zijn vooral een viering van Rob de Nijs’ aanwezigheid in talloze levens. Het nummer eindigt daarom heel toepasselijk met een klein tikje tegen de tekst. Er staat nu niet ‘Wat is er toch met liefdesliedjes die je niet vergeten kan?’ Maar: ‘Wat is er toch met liefdesliedjes die je niet vergeten mag.’
Ik denk dat Rob de Nijs gerust mag zijn. Dat vergeten zal niet zo rap gebeuren, want het is een prestatie van formaat om met een plaat als deze te eindigen. Voor mij persoonlijk getuigt alles op ’t Is mooi geweest nog eens van ‘daar blijf ik in geloven – tegen beter weten in’. Oftewel: van de noodzaak van liefdevol doorgaan.
En dan zijn er nog de blije trompetten die schallen tussen de laatste refreinen van Liefdesliedjes. Het zijn dezelfde trompetten die ook al klonken op Jan Klaassen de trompetter uit 1973. Ze leveren een stralende metafoor voor wat dit laatste album is:
een triomf.
Tracklist:
Wat als later nu is (Danny Vera/Paskal Jakobsen)
De stilte (Han Kooreneef/Belinda Meuldijk)
Toeval (Han Kooreneef/Belinda Meuldijk)
Nooit meer stil (Christian Grotebreg)
Mijn mooi (Frank Jansen/Belinda Meuldijk)
Zoals de zee (Han Kooreneef/Belinda Meuldijk)
Eitje (Han Kooreneef/Belinda Meuldijk)
Verder (Daniel Lohues)
Liefdesliedjes (Han Kooreneef/Belinda Meuldijk)
Witte duif (Han Kooreneef/Belinda Meuldijk)
Het einde van misschien (Boudewijn de Groot/Bies van Ede)
Nog niet voorbij (Koen-Willem Toering/Paskal Jakobsen)