Vanavond maakt de Hongaarse Jocí Papai zijn opwachting in de eerste halve finale. Eurostory sprak met schrijver (De twee jaar nadat, Lemniscaat) en journalist (ESCDaily.com) Steef van Gorkum over de betekenis van het Hongaarse lied Az Én Apám dat evenveel betekent als ‘mijn vader’.

Steef, jij hebt in Hongarije gewoond…
Ik heb daar inderdaad mijn master Nationalism Studies gedaan. Tijdens mijn studie leerde ik ook over de situatie in Hongarije zelf. Bijvoorbeeld over de rol van extreem-rechts. Die is best wel aanzienlijk. Ter illustratie: Jobbik, een radicaal-rechtse partij met een sterke nationalistische toewijding, sleepte vijf jaar geleden 23 van de 199 parlementszetels in de wacht. Lange tijd heeft Hongarije een gedoogconstructie gekend zoals wij ook even kort hebben gehad. Jobbik vervulde toen de rol die de PVV bij ons had. Ondanks het feit dat zij niet meeregeerden, bokste Jobbik van alles voor elkaar. Over de rug van Joden en zigeuners. Toch gebeurde er ook vóór het Jobbik-tijdperk van alles dat minderheden niet ten goede kwam. Zo is er een moment in de Hongaarse geschiedenis geweest waarop men besloot een deel van de zigeunerkampen op te doeken. Van het platteland werden zij naar sociale huurwoningen verplaatst waardoor er ‘echte zigeunerwijken’ ontstonden. Als ik vertelde dat ik naar zo’n wijk toe ging, kreeg ik vaak te horen: ‘Ik heb niets tegen zigeuners… helemaal niet zelfs… maar let alsjeblieft goed op.’ En toch heb ik mij nóóit onveilig gevoeld. Wat mij wél opviel, was dat er altijd behoorlijk wat politie op de been was. En dat zigeunerjongens vaak om hun paspoort werd gevraagd. Net als in Nederland heb je draagplicht, maar geen toonplicht. En tóch ging ik, met mijn blonde coupe, altijd vrijuit. In tegenstelling tot hen.

En toch stuurt Hongarije zanger Jocí Papai naar het Songfestival. Telg uit een zigeunerfamilie. Wat is zijn status binnen Hongarije én de Hongaarse muziekindustrie?  
Jocí is best populair. Het is goed om te weten dat de Hongaarse voorronde – A dal – behoorlijk goed bekeken wordt. Op een zaterdagavond stemt driekwart van de Hongaarse televisiekijkers op A dal af. Aan die voorronde doen alle vaderlandse sterren mee. En ja, binnen de Hongaarse muziekindustrie zijn Roma ongelooflijk sterk vertegenwoordigd. Denk bijvoorbeeld aan Oláh Gergő of dus Jocí Papai. Gillende tienermeisjes staan voor Oláh in de rij, terwijl je Jocí eerder in een theater terug zal vinden. Het interessante aan A dal is, is dat het een soort van onderhandeling tussen juryleden en televisiekijkers is. Toen Jocí in 2017 met Origo meedeed, twijfelde het publiek. Gaandeweg de show nam zijn populariteit toe. Mede vanwege het feit dat de jury continu vertrouwen in hem uitsprak. Het laatste woord was aan de televisiekijker. En die koos Jocí.

Zou je iets meer kunnen vertellen over Origo (2017) én Az én apám (2019)?
In Origo spreekt Jocí tot God. ‘Waarom moet ons dit toch allemaal overkomen?’ luidt de centrale vraag in het lied. Het gaat over discriminatie en de alsmaar voortdurende struggle die daaruit voortvloeit. Waarom word ik wél en die blonde jongen niet om z’n paspoort gevraagd? Om maar een voorbeeld te geven. In Az én apám wordt Jocí nóg persoonlijker en vertelt hij over zijn vader die twintig – misschien wel dertig – jaar geleden een klassiek zigeunerleven leidde. Aan z’n nomadenbestaan kwam ruw een einde toen hij gedwongen werd zijn woonwagen te verruilen voor een sociale huurwoning. Jocí’s vader kwam in een wijk terecht die niet de zijne was. En dat allemaal vlák voordat Jocí geboren werd. Jocí, die tussen de blokken beton opgroeide, beschrijft in Az én apám de worsteling van zijn vader. Een vader die enkel de taal van de natuur spreekt. Een taal die Jocí zelf nooit gesproken heeft.

Jocí lijkt mij een echte verhalenverteller. Is hij dat altijd geweest?
Jocí staat bekend om zijn taalgebruik. Hij is altijd erg poëtisch. Hij is iemand waar je écht voor gaat zitten. Iemand voor wie je naar de theaters trekt. Ik denk dat hij zowel Origo als Az én apám heel bewust naar voren heeft geschoven voor de Hongaarse voorronde, voor Eurovisie. Hij wil de kans pakken om zijn verhaal aan het hele land te vertellen.

Dat is hem, tot tweemaal toe, gelukt.
En eigenlijk met behulp van de Hongaarse jury dus. Beide keren…

Daarmee doel je op die overlegcultuur. Dat zoeken naar consensus. Een compromis tussen jury en publiek waar een hele reeks van uitzendingen aan voorafging.
Nu ik erover nadenk… misschien zit dat overleggen wel in de aard van de Hongaren. Ze houden er immers een meerpartijenstelsel op na. We noemden net al even Jobbik, maar Viktor Orbán – de Hongaarse president – is van Fidesz: een partij die zich ooit in het centrum van het politieke spectrum bevond, maar door de verschillende gedoogconstructies steeds meer naar rechts is opgeschoven. Inmiddels vertoont Orbán dictatoriale trekjes. Hij benoemt zelf rechters, hervormde de kieswet én de grondwet in zijn voordeel en verhoogde zijn greep op de nationale bank. Eigenlijk spreek ik mezelf nu tegen: van overleg is steeds minder sprake.

Toen bekend werd dat zanger Mahmood voor Italië naar het Eurovisie Songfestival zou gaan, brak in Italië een stevig politiek debat los. De minister van Binnenlandse Zaken, tevens leider van het extreemrechtse Lega Nord, noemde Soldi bijvoorbeeld niet Italiaans genoeg omdat er een zinnetje Arabisch in voorkomt. Hoe was dat met Jocí?
Jocí heeft dat allemaal niet mee hoeven maken. Ik kan mij overigens nog wel herinneren dat András Kállay-Saunders, de Hongaarse kandidaat uit 2014, het behoorlijk voor z’n kiezen kreeg. András is de zoon van het Hongaarse model Katalin Kállay en de Amerikaanse soulzanger Fernando Saunders. Zijn vader heeft een donkere huidskleur. Toen het Hongaarse publiek besloten had dat András naar het Songfestival moest gaan, kwam er een luidruchtige minderheid in opstand. ‘Gaat dít ons werkelijk vertegenwoordigen?’ werd er gezegd. Daar was toen echt wel gedoe over. Maar daar kwam ook wel weer een stevige backlash op.

En dan het refrein…
Het refrein inderdaad. Daar hebben we het nog helemaal niet over gehad. Dat is eigenlijk volledig instrumentaal. We hebben zojuist al gesproken over hoe Jocí en zijn vader maar weinig van elkaar snapten. Vooral op emotioneel vlak. Behalve op dat ene moment. Het moment waarop de (toen nog) kleine Jocí door zijn vader in slaap werd gefloten. Dat deed hij altijd met die ene zelfde melodie. Zijn gefluit heeft het tot refrein van Az én apám geschopt. Gut, het is eigenlijk allemaal zó mooi en dubbel tegelijk. Enerzijds heb je zo’n persoonlijk verhaal dat de Duitse Michael Schulte vorig jaar bijvoorbeeld ook had. Anderzijds is er die maatschappelijke relevantie. Dat Jocí vertelt over hoe het is om een bedreigde minderheid te zijn. Zware, donkere coupletten en dan opeens dat briesje dat voorbij waait. Het refrein.

Is dit waar het Eurovisie Songfestival, wat jou betreft, om draait?
Muziek raakt je, het brengt je op een emotioneel niveau. Het Songfestival laat je kijken in de ogen van een artiest. Het Songfestival is zó veel effectiever dan al die oeverloze discussies op Facebook. Ik hoop dat die zes miljoen Nederlanders, die straks de finale zullen zien, denken: ‘Verrek! Wat een mooi liedje uit Hongarije.’ Om vervolgens op te zoek gaan naar de betekenis erachter. Die vorm van verbinding is essentieel. En laten we niet vergeten dat het Songfestival is opgericht vanuit het idee een Europese sfeer te creëren. Als je van dat grote Europa een eenheid wil maken, dan moet er ergens een overeenkomst zijn. Als je in Italië op een terrasje zit en Soldi voorbij hoort komen, dan dient het gespreksonderwerp zich opeens aan. Met de serveerster, met de persoon aan de tafel naast je. Dat is waar Eurovisie om draait. Dat er iets is om samen over te praten. En dat er vervolgens iets gemaakt kan worden. Samen.