Stel je een jongetje voor. Jaar of tien. Dun. En blij: want vandaag mag hij na drie weken regen, straf en huiswerk, voor de eerste keer weer voetballen op zijn lievelingsveldje. Met zijn beste vrienden.
Kijk, daar rent hij, hij heeft al drie keer gescoord.
Dat jongetje was Salvador Sobral.
Dat veldje was het podium van een rockzaal in Frankfurt.

De concerttour van de overgrote winnaar van het Songfestival van 2017 valt ongeveer samen met het uitkomen van zijn nieuwe album: Paris, Lisboa. Een jazz-album, met nadruk op pure muziek. Bij Sobrals benadering hoort ook het improviseren, en dat komt natuurlijk beter tot zijn recht tijdens zijn optredens. Vandaar dat Sobral halverwege zijn concert zegt: ‘Dat album kunnen jullie trouwens kopen. Maar het hoeft niet. Zie maar. Het is niet half zo goed als de live versie.’

Het album is inderdaad prachtig (en verdiept zich bij elke draaibeurt), maar Sobral heeft gelijk. Wie erbij is, deze avond in Frankfurt, hoort niet alleen langere, spannendere uitvoeringen van de liedjes, met intensieve soli van Sobrals vrienden (pianist Júlio Resende, bassist André Rosinho en drummer Bruno Pedroso), maar krijgt er vooral ook een knisperende verpakking bij: die van de jonge-gastjeslol.

Dat begint al vóór Sobrals opkomen. Hij gluurt door de theatergordijnen en zwaait alvast naar het publiek. Daarna stelt hij zich voor in het Duits: ‘Hallo. Ich bin Salvador Sobral. Ich bin Sänger.’
Na een intens eerste nummer, Grandes illusiones, volgt Presságio. Een gedicht van de legendarische Portugese dichter Fernando Pessoa, door pianist Resende op muziek gezet. Sobral leidt het als volgt in: ‘Pessoa loves that I’m doing this. Even though he is dead.’

Sobral is ongelooflijk goed bij stem. De uithalen lijken hem geen moeite te kosten – en zijn frisheid slaat over op het publiek. We weten immers van zijn hartproblemen, van zijn transplantatie en van zijn voorzichtige herstel. Maar wat een heerlijke bevrijding: er is niets meer van te merken. Sobral is los, hij is persoonlijk, hij geniet net zo van de muziek als wij (tijdens de soli van zijn muzikanten loopt hij naar de zijkant van het podium, om vandaaruit te luisteren en ritmisch mee te bewegen) en ja, de grappen blijven komen. ‘We are in a rock place,’ zegt hij, ‘so we have to rock it up a little.’

‘Nee,’ zegt hij, ‘het is anders. We repeteren altijd bij Júlio thuis. En het voelt hier nu precies zo. Alsof we bij hem thuis zijn. Jullie zijn allemaal bij ons op bezoek.’ Daarna wordt een liedje ingezet dat niet op het album staat: La casa dela. (‘Haar huis’)

We moeten ook meedoen. Hij laat ons neuriën bij het Engelstalige nummer van zijn album, Playing with the wind – waarin hij halverwege opeens een (niet op de plaat) geweldige rapsequence in half Portugees en half nep-Engels inlast. Bij een later nummer voert hij als een dirigent tweestemmige publiekszang aan. En weer beweegt, beweegt, beweegt hij: alsof zijn muzikanten en hun instrumenten niet alleen op het podium bestaan, maar ook in zijn lichaam plaats hebben genomen.

En hij plaagt. Zijn bassist en drummer vertrekken even van het toneel. Sobral: ‘Ze houden niet van het liedje dat nu komt. En dat mag. De een vindt dit mooi, de ander dat. Behalve the Eurovision song. Die vindt iedereen mooi.’ Als er blij applaus volgt op die opmerking roept hij: ‘No not yet, haha! PATIENCE!’

Maar hij is ook geërgerd. De lichttechnicus maakt een fout en dat laat Sobral niet zomaar voorbijgaan. ‘Overal waar we komen lijken de technici niet te begrijpen dat ik maar één ding wil: gewoon de hele tijd hetzelfde licht.’

Goed, tijd voor een van de singles van het album: Cerca del mar. De live-versie is onstuimig: Sobral geeft zich over aan slungelig dansen, aan headbangen, aan luchtpiano spelen.

En dan is het zover. ‘Eurovision,’ zegt hij, ‘was more special to Portuguese immigrants, those people living far from Portugal. So I like to dedicate this song to them.’
Hij kondigt de melodie die iedereen in de zaal het beste kent aan door te fluiten. Even doet hij alsof hij niet durft te beginnen met zingen. Daarna roept hij: ‘I can do it!’, en dan begint Amar pelos dois.
‘Sing mit mir!’ roept hij halverwege. En daarna nog eens: ‘What if in the middle of Frankfurt people started singing a Portuguese song?’

Het wordt tijd voor het laatste lied. ‘So yeah,’ zegt hij, ‘tschüss, danke!’ Of wacht, eerst vertelt hij nog dat ze morgen met hun busje op weg gaan naar Eindhoven om van daar naar huis te vliegen. Maar dat ze een plek over hebben. En dat de bassist graag een meisje mee wil. ‘Dus stuur hem maar een berichtje op Instagram.’ De drummer roept: ‘Ik heb liever een jongen.’ ‘Ook goed,’ zegt Sobral. Hij zet een Spaanstalig nummer in en toetert halverwege een partijtje handtrompet.

Maar het zal niet het einde van het concert zijn: er volgen maar liefst drie toegiften. Waaronder het tedere Franstalige La souffleuse – dat naadloos overgaat in een krankzinnig Duitstalig boertig lied (oorspronkelijk van Max Raabe), met de tekst: ‘Kein Schwein ruft mich an, keine Sau interessiert sich für mich.’

Nogmaals kondigt Sobral het laatste lied aan. ‘But now for real. I hope I didn’t disappoint you. It was a hysterical day today. No – I was hysterical today.’ Er volgt nog een fijnzinnige, serieuze ballade, waarin Sobral halverwege het podium verlaat en even later opduikt in de zaal en van daaruit onversterkt verder zingt. Uiteindelijk is hij met een laatste ‘obrigado’ dan toch werkelijk weg.

Hysterisch, ja, dat was het. In de zin van: hysterisch blij. Want Salvador Sobral, het uitgelaten voetbaltalentje dat eindelijk weer over fris gras mag razen, wil nog zeker drie doelpunten maken. En dat is heerlijk om te zien.

Nog een laatste quote, die Sobrals bevrijding misschien wel het best laat zien?
Tijdens een van de liedjes begint hij te springen. Letterlijk: hij begint te springen, recht omhoog, alsof er ijzeren veren onder zijn voeten zitten. ‘Look!’ roept hij. ‘Look how high I can jump! They didn’t let me do this at Eurovision!’


Salvador Sobral komt binnenkort (maart 2020) naar Nederland. Kijk hier waar en wanneer precies!