Bij metrohalte Rådmansgatan zit saladebar Sova. Voor 99 Zweedse Kronen kun je er een bord vol kip, humus, bulgur en slabladeren bestellen. Uit de speakers klinkt reggae-muziek en aan het plafond hangen hangmatten. Buiten zie je op nog geen vijf meter afstand een Armeense vlag wapperen – fier tegen het groen van een lindeboom. Omdat er voor Zweedse begrippen een hittegolf heerst, namen wij plaats op het terras. Ik was in gezelschap van Zeno, onze jongste Eurostory-telg (1997), iemand die het Eurovisie Songfestival voor de eerste keer meemaakt. Hij absorbeert, observeert en plaatst met tijd en wijlen een kritische kanttekening.
Op het moment dat ik de bulgur door mijn humus aan het smeren was, keek Zeno om zich heen en merkte op dat er erg weinig Songfestival in het straatbeeld te zien was. Ik schoof wat heen en weer op m’n stoel, wuifde het een beetje weg, maar moest bekennen dat in Wenen veel meer sprake leek te zijn van Eurovision-fieber. Speciale holebi-stoplichten, het stemgeluid van Conchita die metroreizigers in de juiste richting dirigeerde en overal posters met figuren van Gustav Klimt voorzien van jurk en baard. In Stockholm is het minder zichtbaar, maar toch: stap je op een willekeurig tijdstip in een willekeurige taxi, dan is het onmogelijk géén lied van Melodifestivalen (de Zweedse voorronde) langs te horen komen. Vorige week hoorde ik tijdens een taxirit van amper dertien minuten zowel Lisa Ajax als Robin Bengtsson en Wiktoria. Ook gisteren – na afloop van de eerste halve finale en wachtend op tram 19 richting Hässelby Strand – kwam er een Zweedse reporter bij ons staan om ons te feliciteren met de finaleplek van Douwe Bob (dat wij Nederlanders zijn, staat keurig op onze perspas) én om te vertellen hoe groot Melodifestivalen in eigen land is. ‘Het is hét Zweedse familiefeest van het jaar. Samen met de hele familie voor de buis. Echt iedereen kijkt. Jong, oud. Hetero, homo. Zwart, wit.’
En dat is niet gelogen. Vier uit negen miljoen Zweden kijkt de voorronde en dan hebben we het nog niet eens gehad over de kijkcijferdichtheid: die schommelt meestal tussen de vijfentachtig en vijfennegentig procent. Dat het Songfestival zó in het Zweedse DNA zit, verklaart waarom we het weinig in ons straatbeeld zien. De Zweden vinden het Songfestival vanzelfsprekend, weten niet hoe leven zonder is en als je met een persaccreditatie om je nek in de supermarkt staat, is de kans aanwezig dat je in een gesprek verzeild raakt.
Zo werd ik vorige week aangesproken door een man met dreadlocks en alcoholwalm. ‘Why are you here? Seriously, why?’ Toen het woord Songfestival viel, begon hij stuiteren. ‘I took part in Melodifestivalen 2006. I’m from the Rednex.’ De beste man stuiterde door en door en door, zag dat ik dacht dat hij mij in de maling nam en stelde voor een selfie te maken. ‘So you can check it on internet.’ Nog geen half uur later zat ik op de bank – laptop op schoot – om te zien dat hij het was, de man met de viool van de Rednex. Opnieuw drong tot mij door dat het Songfestival hier hét feest van het jaar is. Dat het juist daarom minder in het straatbeeld terug te zien is: het zit namelijk al in alle hoofden.