Het Eurovisie Songfestival bevindt zich aan de lichte kant van het maatschappelijk spectrum, en toch zijn de teksten van de ingezonden liedjes vaak hamer- tot aambeeldzwaar. De liefde is geen postcodeprijs, dat is meestal de strekking. Daarnaast zijn er komisch bedoelde songs, met jodelaars en schreeuwende kalkoenen, die soms eerder pijnlijk dan geinig zijn. Het is dus behoorlijk zoeken naar de écht geestige bijdragen – maar ze zijn er wel. Eurostory speurde ze voor je op, en licht ze in een aantal artikelen toe. Vamos. 


Estland 2015

Elina Born & Stig Rästa – Goodbye to yesterday, 7de plek.
Tekst: Stig Rästa.

Op het podium: Stig. Alleen.
Hij begint te vertellen: ‘Ik werd om 6 uur wakker. Mijn ogen zaten nog dicht maar mijn hersens waren wakker. Ik probeerde te ademen alsof ik diep in slaap was.’
Oké, Stig. Waarom eigenlijk?
Dat zegt Stig nog niet, eerst vertelt hij verder: ‘Ik kleedde me heel stilletjes aan. Ik bevroor bij het geluid van het getinkel van mijn sleutels bij de deur.’
Ah. Stig is een wegsluiper. Hij verlaat het pand en een meisje, en galant is hij niet, want hij probeert het ongemerkt te doen.
Waarom, Stig, waarom? En wie is het meisje dat je achterlaat?
Daar komt heus verderop in het lied wel een antwoord op, maar eerst de beste zin van het lied:
‘Toen ik buitenkwam, lachte ik tegen de hond.’
Waarom dit de beste zin is leg ik zo uit, nu even hoe het afliep:
‘Ik wilde je niet wakker maken. Maar mijn leven zou nooit genoeg zijn voor jou. Dus toen heb ik mijn spullen maar gepakt en maakte ik dat ik wegkwam.’
Precies halverwege dat laatste zinsdeel zien we achter hem een deur opengaan en zingt Elina (want ja, zij is degene die verlaten werd!) ‘Waarom maakte je me niet wakker?’ Ze begint een emotioneel pleidooi. ‘Laten we dat afscheid tenminste netjes overdoen en samen tot ziens zeggen tegen dat wat we gisteren hadden. Waarom denk je eigenlijk zo? Oké, we maken vaak ruzie maar uiteindelijk passen we bij elkaar. We zijn de perfect match en nu ben je weg en nu lig ik hier, en ik ben naakt, en ik staar naar de telefoon en…’
Het heeft geen zin.
Hij herhaalt zijn argumenten nog een keer, zij herhaalt haar argumenten nog een keer, maar halverwege haar laatste zinnen is Stig opnieuw verdwenen. Nu van het podium.
Elina huilt – echt! nou ja: toneelspulletje in haar oog – en de deur slaat dicht achter Stig.

Het lied van Estland 2015 was een compleet kort verhaal. Het was een eenakter. Het was opera zonder opera. Zo compact waren de teksten zelden op het festival.
Het grappigste van de song is evenwel niet Stigs ‘Thanks’ tegen het publiek aan het eind van het lied, in de microfoon, als een geest ergens vanachter het decor, nee, het grappigste is die zin: ‘Toen ik buitenkwam lachte ik tegen de hond.’
Want wat zegt dat ons over Stig? Dat het een gemene lulsmiecht is, een onbetrouwbaar Ests sujet, een slappe slampamper met bindingsangst, een geinponem die probeert de hond medeplichtig te maken, kun je wel hè hè hè?
Of zegt het vooral iets over de hond? Dat moet een lieverik geweest zijn. Iemand van wie Stig niet zonder te glimlachen afscheid kon nemen.
Dus: arme, arme Elena. De hond en Stig – dát was een perfect match.


Spanje 2006

Las Ketchup – Un Blodymary, 21ste plek.
Tekst: Manuel Ruiz Goméz “Queco”

O, die grote flamenco-pop-zomerhit van Las Ketchup! Aserejé, oftewel, The Ketchup Song, in 2002 nummer één in drieëntwintig landen. We zongen hem allemaal, al hadden we niet door dat het een vrolijk verhaaltje is over ene Diego, een nare macho die rond middernacht de disco binnenloopt en voor wie dan altijd zijn favoriete liedje wordt gedraaid:
‘Aserejé ja de je de jebe, tu de jebere sebiunouva, majabi an de bugui, an de buididipí’,
wat dan weer een verbastering is van:
‘I said a hip, hop, the hippie to the hippie, the hip-hip-hop, a you don’t stop, the rock it to the bang bang boogie say up jumped the boogie, to the rhythm of the boogie, the beat.’
En dat kent u toch? Ja – Rapper’s delight van The Sugarhill Gang, eind jaren zeventig.
De zomerhit werd niet meer geëvenaard. Manuel Ruiz Goméz, de ontdekker en componist/tekstdichter van Las Ketchup, bleef schrijven, de meisjes bleven zingen, zonder veel succes. Maar in plaats van bandleden die opstappen kwam er bij Las Ketchup juist een bandlid bij: de vierde zus. En met die vierde zus trok de groep in 2006 naar het songfestival.

Ho, wacht. In 2005 gebeurde er eerst nog iets opmerkelijks. Een ándere meisjesgroep trad aan voor Spanje, Son de Sol. Oók zussen, óók flamenco-pop, ook ontdekt door Manuel Ruiz, al schreef hij dit keer niet het liedje (Brujería, Heksenmagie) – toch: een kopie, maar dan vooraf. Weinig succesvol trouwens: de zussen worden eenentwintigste van de vierentwintig.
Dan moeten de originelen het zelf maar doen. Manuel Ruiz schrijft Un Blodymary en my, my, die man houdt wel van kopiëren: de act lijkt op die van het jaar ervoor (twee dansers in het zwart), en ook de placering: opnieuw eenentwintigste van de vierentwintig.

Toch.
Die tekst.
De dames liggen in hun draaistoelen op het podium en het eerste dat ze zeggen is: ‘Juro per Dio’: Ik zweer bij God. Alleen zeggen ze dat niet. Ze zeggen: ‘Juro per Dior’- Ik zweer bij Dior. Woordgrapje.
En dan gaan de zangeressen los. Over een jongen die kansen bij hen had, maar het verpestte. Omdat hij een ‘chico martini perverso’ is, een perverse martini-jongen. Hij zit te drinken aan de bar en de Ketchuppers winden zich steeds meer op. Oké, ze hebben hem gedumpt, maar toch bekennen ze dat ze hun hart bij hem hebben ingeklaard, duty free, duty free, duty free…
Op driekwart van de tekst staat de mooiste zin. Of eigenlijk: het mooiste woord. Een woord dat verder nooit meer in een Eurovisieliedje is gebruikt, misschien sowieso niet in de geschiedenis van de lichte muziek. De zangeressen zeggen over de liefde niet dat het er op een bepaald punt ‘perfecto’ uitzag voor de jongen, nee, ze zeggen dat het er ‘plusquamperfecto’ uitzag.
Een sterke woordspeling. De werkwoordstijd plusquamperfectum is wat wij de voltooid verleden tijd noemen. Het klinkt niet alleen mooi, met al die p’s, het is vooral ook heel slim: als die jongen op tijd zijn kansen had gegrepen, dan hingen de Ketchuppers nu niet zo lusteloos en Bloody-Mary-tipsy aan de bar. Zijn actie is nu onmogelijk, want nooit gebeurd, zijn kansen lagen ergens in de plusquamperfecte tijd.

Ja – had de Eurostory Award in 2006 bestaan, dan was die voor Manuel Ruiz geweest.
Maar ach, wat droevig: ook die zin staat in de pqp.


Luxemburg 1971 

Monique Melsen – Pomme, pomme, pomme, 13de plek.
Tekst: Pierre Cour

Begin dit jaar stierf componist Hubert Giraud. Hij werd vierennegentig en schreef zeven Eurovisiebijdrages, waaronder het winnende van 1958. Maar ook Pomme, pomme, pomme, een van de raarste liedjes ooit op het festival gezongen.
Tekstschrijver Pierre Cour was verantwoordelijk voor heel wat serieus werk. Voor Tom Pillibi, de winnaar van 1960, bijvoorbeeld. Of voor L’amour est blue, een lied van Vicky Leandros (1967), dat een evergreen werd. Maar ook voor Pomme, pomme, pomme, een van de raarste liedjes ooit op het festival gezongen.

Het was 1971. In de twee jaren erna zou Luxemburg winnen, maar wat ze met de jonge zangeres Monique Melsen instuurden was een trip. Een delirium. Een hippie-reisje door natuur, tijd en ruimte.
Zo begint het lied:
Pomme, pomme, pomme d’Api, tapis, tapis rouge
Pomme, pomme, pomme d’Api, moi, je vais croquer la
Pomme, pomme, pomme, et puis
Quand j’aurai fini, je recommencerai

Oftewel:
Appel, appel, sterappeltje, rood, rood tapijt.
Appel, appel, sterappeltje, ik ga een hap van je nemen,
appel, appel, appel,
en als ik klaar ben
begin ik gewoon weer opnieuw.

Het kan nog, een lied over een klein rood appeltje. Maar opnieuw beginnen als je het al opgegeten hebt? En: wat doet dat tapijt daar? In de volgende strofe verkleurt het ook nog eens, dan zingt Monique (die overigens werkelijk uit Luxemburg kwam, meestal was dat niet zo met de inzendingen van het groothertogdom) dat het tapijt blauw is. En in de derde strofe: wit. In de vierde: grijs. Hé, gelukkig, in de vijfde strofe: weer rood.

Waar gaat dit lied over? Het refrein werpt niet heel licht. O, c’est le printemps, c’est le printemps, et je n’ai pas encore vingt ans. ‘O, het is lente, en ik ben nog niet eens twintig.’
Ja, nee, nu snappen we het.

Of het bruggetje dan?
Est-ce que c’est l’amour? Le Prince Charmant au milieu des bois qui est caché dans ma pomme, pomme, pomme? Dis-moi est-ce que c’est l’amour, l’amour ou le serpent?
‘Is dit liefde? Zit er een schone prins in mijn appel, appel, appel, verborgen – is het de liefde of is het de slang?’
Tuurlijk, Monique – die prins zit in je appel. Pas op met bijten dan, meisje, straks zit er een rechterbeen tussen je kiezen. O nee, het is toch een slang. Want die school in het Paradijsverhaal toch ook ín die appel? Of zat het nou anders? Het mooie is: we hoeven het niet te weten, want juist die vreemde esprit maakt dit lied onweerstaanbaar.

Het lied werd dertiende van de achttien, maar werd toch gecoverd door bekende Zweedse, Deense en Finse artiesten. Monique zelf zong een Duitse versie in (dan heet het lied opeens Komm, komm, komm) en een Engelse (dan heet het plotseling The love boat). Die versies missen jammer genoeg het tegendraads-absurde van de appeltekst.

Monique Melsen heeft geen grote spotlight-carrière meer gehad, maar ik stel me zo voor dat ze geamuseerd terugkijkt op haar deelname, en met veel plezier aan haar kleinkinderen vertelt over dat ze ooit voor heel Europa een lied over een appel gezongen heeft, waar anderen het over de teloorgang van onze wereld hadden of over de illusies die vergaan na je twintigste.
En eigenlijk verdient Pomme, pomme, pomme meer dan dat. Eigenlijk verdient het lied een plaats in de kunsthistorie. Melsen zou rustig tegen haar jonge familieleden mogen zeggen: ‘Kinderen, na de Eerste Wereldoorlog ontstond een vrolijke kunststroming die het dadaïsme heette. Oma heeft daar nog een liedje over gezongen. Willen jullie het horen? Ja? Goed, daar gaan we.’