Twee jongens verlaten de pub. Het is koud buiten, dus doet de ene in de deuropening zijn sjaal om. De ander laat zijn jas open. Ze lopen. Even geleden regende het nog, de straatstenen glinsteren in het licht van lantaarns, van pubs en etalages. Het is druk op straat, mensen staan te praten met een glas in hun hand, iemand pakt een fiets, iemand doet een capuchon op.

De jongens praten met elkaar, ze lachen. De jongen met de sjaal kijkt wat timide naar de grond voor zijn voeten, maar kan niet stoppen met glimlachen. De ander durft wat meer, kijkt hem af en toe aan, voert het gesprek.

Dan begint hun dans. Zomaar, midden op straat, verschuift de tijd en opent zich een andere werkelijkheid. Ze draaien om elkaar heen, de straatstenen het podium. Vier meisjes achter hen doen een stapje opzij, kijken niet raar op, zeggen niets. De jongens draaien, van elkaar af, naar elkaar toe. De stille jongen houdt zijn handen in zijn zakken, de ander laat ze zwieren langs zijn lijf. Het is de echo van wat kort daarvoor, als eerste regels, werd gezongen:

We were drifting like two icebergs out on the ocean
I was doing all I could to keep you close

In beeld schiet de tijd terug in zijn vaste vorm. Het is toch weer gaan regenen – of lichte sneeuw misschien? Sommige voorbijgangers hebben hun paraplu opgestoken. De jongens lopen verder, alsof er niets is gebeurd. De prater geeft een plagerige schouderduw aan de stille. Ontspannen laat die zich uit balans brengen, wijkt een beetje naar rechts.

Ze blijven staan bij de muur van een gebouw. Tegenover elkaar. Opeens gloeit de spanning. Ademwolkjes raken elkaar. Ze lachen, kijken elkaar aan.

En de tijd verschuift opnieuw. Weer die dans, het raken van elkaar, het weggaan en terugkeren. Ze pakken elkaars hand, rennen nu, rennen rennen en dansen. Met elkaar, met de avond, met de tijd.

We said “Until death do us part”
And then you chose to break my heart
Remember right back to the start

Nu zijn er geen remmingen meer. Hun laatste tocht begint. Eerst hand in hand, maar al na een paar seconden laten ze elkaar los. In de verte verschijnt een brug. De muziek verdwijnt, het beeld wordt zwart wanneer ze de oversteek beginnen.

De brug.

De wijzers van alle klokken raken in stroomversnelling. De jongens lopen over het water, de tijd spoelt onder hen weg. Alles wat nog niet verteld was: de tijd van verliefdheid, de twijfels die barstjes maken, de stille verwijten, de stillere vermoedens, de angst om achter te blijven, het verbijsterd beseffen dat je dacht dat dit het echt maar echt maar echt was.

How could true love look me in the eye
and lie, lie
I thought we’d be together ’til we die

Als ze bijna de brug over zijn, gebeurt er iets heel bijzonders: wij zien ze opeens. Het water wordt opeens een mensenzee. De stad wordt een zaal in Lissabon. De twee jongens zijn dezelfde: de stille met zijn handen in zijn zakken, de prater die zijn ogen niet van die stille af kan houden.

En ze dansen. Voor ons. Tegen de tijd in.